Eerdere teksten van de week

 

Oplossingen

 

Zondag 7 augustus

Lezing: Genesis 12

Voorganger: ds. Hetty Boersma

 

Gemeente van Christus

 

Soms zijn er momenten in je leven dat je boven jezelf uitstijgt. Angsten, problemen, onzekerheden, ze vallen weg. Het is alsof iets of iemand – is het God? – je optilt naar een hoger plan. Je bent in staat in het goede te doen, je ziet hoe het leven in elkaar zit, je voelt een diepe vrede met jezelf, anderen, de wereld … God zelf. En je weet welke weg je verder moet gaan. Kortom, even weet je het helemaal zeker. Nee, niet ik leef, maar God leeft in mij en het is goed.

 

Zo ongeveer is het denk ik met Abram, wanneer hij in Ur woont en door God geroepen wordt. Abram hoort een stem en gelooft deze stem. Hij luistert ernaar. Dat is trouwens niet zo heel erg vreemd. Want de stem heeft een goede boodschap. God kiest juist hem, Abram uit. God zal hém, Abram, tot een groot volk maken en aanzien geven. Er ligt een land voor hem, een toekomst en ook anderen zullen in die toekomst delen. Met zulke geweldige vooruitzichten aarzelt Abram niet om te doen wat de stem zegt. Hij parkeert alle aarzelingen, twijfels en bezwaren, alles wat hem ook maar zou kunnen weerhouden. Hij geeft zich over en gaat de weg die God hem wijst.

 

Ik wou dat ik zelf wat vaker in die overgave deelde. Ja, ergens haakt deze geschiedenis aan iets dat diep in mezelf leeft. Niet dat ik zo vol vertrouwen als Abram ben, maar ergens in mijn binnenste huizen wel degelijk godsvertrouwen en zelfs overgave. En als ik er bewust voor kies de stilte zoeken, een lied te zingen, te bidden, te lezen, dan kom ik soms ook in de buurt van die overgave. Dan weet ik het: Solo Dios Basta, Alleen God is genoeg.

 

Maar niet lang daarna haal ik de krant uit de bus en meteen gaat mijn hart al weer sneller kloppen. Er zijn zo veel zorgen, zo veel crises, zo veel gevaren. In de hele wereld, maar ook in buurt, in de kerk … Hoe moet dit allemaal aflopen?

 

Als Abram in het beloofde land aankomt, valt het allemaal nogal tegen. Er blijken andere mensen te wonen. En er is hongersnood. Abram is ontgoocheld. En met de ontgoocheling beginnen de twijfels. Was die roepstem van God wel echt of heeft hij zich het allemaal ingebeeld? Heeft hij er wel goed aan gedaan om op zoiets ‘vaags’ als een stem te vertrouwen? Zo zeker als Abram eerst was, zo onzeker is hij nu.

 

En zo onzeker zijn wij misschien ook wel. Want hoewel we onszelf soms echt gelovig noemen, komt het net zo vaak voor dat we het even niet meer weten. God. Vertrouwen. Eeuwigheid. De woorden klinken allemaal zo mooi. Maar toch … is het allemaal wel waar? Misschien wel, maar misschien ook niet. En dus gaan we op zoek naar oplossingen die meer voor de hand liggen. We gaan op zoek naar oplossingen die we zélf in de hand hebben.

 

Net als Abram. Hij besluit van Kanaän naar Egypte te trekken. In het Hebreeuws staat er letterlijk: Hij daalde af naar Egypte. En dat is precies wat er gebeurt. Abram verlaat het beloofde land, om dat wat hij nodig heeft beneden te zoeken. Dat er daar in de laagte een dictator zit, daar denkt hij maar niet aan. Dat hij er als vreemdeling moet wonen evenmin. Ja, ergens weet hij misschien wel dat hij zijn godsvertrouwen heeft losgelaten, maar dat besef negeert hij. Hij heeft honger. En in Egypte is te eten. In Egypte is brood.

 

Hé, kennen we dit verhaal niet ergens anders van? Lijken deze gebeurtenissen niet bar veel op wat er in het volgende Bijbelboek, in Exodus staat te gebeuren? Daar staat geschreven dat God zijn volk uit Egypte bevrijdt, waarna de mensen in de woestijn met honger te kampen zullen krijgen. Ze klagen tegen Mozes “We willen terug, terug naar de vleespotten van Egypte.” Liever onderdrukking dan sterven van de honger. Maar Mozes houdt hen tegen, waarna God manna uit de hemel schenkt.

 

Abram maakt een andere keus. Hij gaat wél naar het voedsel in Egypte. Maar als hij met Sarai onderweg is, voorziet hij problemen. Zijn vrouw is mooi en het is dus vrijwel zeker dat de Egyptenaren haar aan de harem van de farao willen toevoegen. Hij, haar echtgenoot, zal gedood worden. En dus bedenkt Abram een list. Sarai moet zeggen dat zij zijn zus is. Dan zal Sarai wel hetzelfde lot moeten ondergaan, maar zal hij Abram blijven leven.

 

En wat vindt Sarai van dit alles? Sarai zegt niets. En hoe kan het ook anders? Sarai wordt als een object behandeld, als een ding. Nou, dan gedraagt ze zich ook als een ding. Ze zegt niets. Terwijl God haar heeft bedoeld als aardsmoeder van zijn volk, behandelt Abram haar als een stuk bezit dat van hand tot hand gaat. Nu is ze nog van Abram. Straks van de Farao. Maar altijd iemands eigendom.

 

Het is ten hemel schreiend.

 

Nu zouden we óók kunnen denken dat Abram gewoon zijn verstand gebruikt, dat hij de situatie juist inschat. Want wat hij ook beslist, het lot van Sarai is hetzelfde. Ze zal door de farao worden genomen. Nou, als dat dan zo is, dan kan Abram net zo goed zorgen dat híj overleeft. Beter één verloren, dan twee verloren. Maar deze berekenende houding van Abram past niet in het rekenboekje van God. Voor God telt ieder mens. Ja, volgens Abrams rekensom heeft Sarai hoe dan ook verloren, maar in Gods ogen is zij voor de vrijheid bestemd.

 

Daar gaat Abram. Op zijn kameel naar Egypte. En onderweg beredeneert hij hoe hij het allemaal moet aanpakken. Hoe houdt hij die Egyptische dictator te vriend? Hoe krijgt hij genoeg te eten? Hoe overleeft hij dit alles überhaupt? En ondertussen daalt hij steeds verder af. Steeds verder bij Gods roepstem, Gods belofte vandaan. Eenmaal aangekomen in Egypte ruilt hij zijn vrouw Sarai in voor een royale bruidsschat. Schapen, geiten, runderen, ezels, slaven en slavinnen, ezelinnen en kamelen. Ja, zo op het oog heeft Abram zichzelf uitstekend gered. Hij is zelfs steenrijk. Maar ondertussen is de breuk wel geslagen. Ondertussen staat er een muur tussen hem en God en tussen Hem en zijn liefste medemens.

 

Maar laten we nu niet doen alsof Abram de enige slechterik op aarde is. Alsof in de geschiedenis van God en mensen hij de enige is die de roepstem negeert en voor zijn eigen hachje kiest. Nee, een voorbeeldfiguur is hij hier bepaald niet. Maar misschien lijken wij wel meer op hem dan we zouden willen. Nee, natuurlijk wíllen we dat niet. Wij willen graag goede mensen zijn. God liefhebben en de naaste als onszelf. We willen vriendelijk zijn en vredelievend. Maar eerlijk gezegd denk ik dat het niet altijd lukt. Míj lukt in ieder geval niet.

 

Want ik heb dan wel geen kameel. Ik heb wel een fiets en een benenwagen en een auto. En dan zijn er nog trekkers, oogstmachines, vrachtwagens, rolstoelen, mountainbikes, motoren. En net als Abram op zijn kameel zit en de dingen beredeneert, zo kunnen wij op ons vervoermiddel ook van alles beredeneren, onze eigen plannen bedenken, onze eigen oplossingen verzinnen. En als we dat zo in ons eentje doen dan kan het heel goed gebeuren, dat het steeds lastiger wordt om Gods stem te horen is. Totdat we Hem helemaal niet meer vernemen en denken alles wel in ons eentje te kunnen opknappen. Dan heb ik bedacht hoe ik de kerk weer vol zal preken, en hebben u en jullie misschien bedacht hoe de regering nu eindelijk naar de boeren gaat luisteren. Of we hebben verzonnen hoe we ons gelijk krijgen bij de belastingdienst, onszelf wat op hoger op de wachtlijst van de chirurg krijgen of met een slimme actie toch dat stuk land op de kop kunnen tikken. En misschien hebben we dan niet meer in de gaten dat we bij deze plannetjes misschien onszelf te redden, maar anderen de prijs laten betalen. Medeschepselen zouden wel eens de dupe kunnen zijn van oplossingen waarmee we onszelf uit het moeras trekken.

 

Het kan dan heel goed zijn dat we vergeten dat het niet ónze kerk is, maar Gods kerk, niet óns land, maar Gods land, niet óns leven, maar leven door God gegeven.

 

Net als Abram dreigen ook wij door angst en ontgoocheling in onszelf verstrikt te raken en het vertrouwen in God kwijt te raken. Abram trekt zijn eigen plan. Wij wellicht ook. Omdat we ergens niet meer goed kunnen geloven dat God een plan met óns heeft en dat Hij ons de weg wil wijzen, naar zijn toekomst.

 

Maar terwijl Gods mensen hun eigen weg kiezen, houdt God vast aan het spoor dat hij zelf heeft uitgezet. Hij heeft ja gezegd, en dus blijft dat ja staan. Altijd. Hij laat Abram niet los en hij laat Sarai niet los. De Farao wordt getroffen door plagen. Net zoals dat straks bij Mozes zal gebeuren. En zoals God straks een heel volk zal bevrijden, zo bevrijdt hij nu deze ene vrouw. De farao wil zo snel mogelijk van de vreemdelingen af. Abram en Sarai verlaten het land. De vele geschenken mogen ze houden.

 

En zo horen we van Abram, een mens die door God is uitverkoren en geroepen. Een voorbeeld van godsvertrouwen, én een voorbeeld van een mens die struikelt en valt. Maar het is de God van het verbond die Abram bij de kladden grijpt, van de grond raapt en overeind zet. Zo mogen we geloven dat God ook ons bij de kladden pakt en overeind zal zetten.

 

Opdat we ook komende week de weg van vertrouwen weer mogen gaan. Naar Gods land. Zijn toekomst.

Amen


 

Meditatie 
 

Uit kerkblad
Ds. Hetty Boersma

 

Vuurwerkshow of sterrenhemel

 

Heel soms gebeurt het dat de stilte na de preek meer is dan gewoon ‘stilte’. Niet dat er iets mis is met een gewone stilte, maar soms is de stilte buitengewoon. Niemand rommelt in zijn of haar tas. Niemand neemt een extra pepermuntje, gaat verzitten of pakt alvast haar jas. Het is bijna alsof de hele gemeente tegelijk in- en uitademt. Omdat ze niet anders kan. Omdat we met elkaar even niets meer te horen hebben, niets meer te zeggen of te kijken en zelfs maar te overwegen. Er is even helemaal niets meer, behalve God.

Zelf ervaar ik dit als een kostbaar moment, een geschenk. Het doet mij beseffen dat  we meer zijn dan een groep goedwillende mensen bij elkaar, meer dan een godsdienstige vereniging. We zijn van Hem die ons adem geeft, leven, een zin in ons bestaan.

 

Verveling

De meesten van ons zoeken de stilte niet, omdat we er onrustig van worden of ons er ongemakkelijk bij voelen. Liever vullen we de stilte op met muziek of woorden. Of we zijn lekker bezig met werk, zorg, sport, hobby’s, sociale media, familie, vrienden.

Ook in de kerk houden we van afwisseling. We willen iets leren, of anders geraakt worden of verrast. Of we willen lekker zingen, met elkaar beleven dat God van ons houdt. En daar doen we dan ook met elkaar ons best voor. Want saai moet de kerkdienst in geen geval worden. Menig gemeentelid vertelt mij hoe allergisch hij of zij is geworden voor eindeloze preken en onbegrijpelijke psalmen waaruit de kerkdiensten vroeger bestonden. De verveling was intens. Dat willen we tegenwoordig hoe dan ook voorkomen.

 

Maar zou het kunnen dat we met al die afwisseling niet alleen de verveling en saaiheid, maar ook de stilte vermijden? Zou het kunnen dat we daardoor onze ogen sluiten voor een dieper verlangen in onszelf?

 

Onverzadigbaar

Verveling verwijst volgens Sören Kierkegaard naar een gat in onze ziel. Om dit gat maar niet te hoeven voelen zoeken we naar afleiding: mensen, hobby’s, taken, plaatjes, likes, een lange lijst contacten op onze Whatsapp. Het gat is bodemloos. Want wat betreft afleiding zijn we onverzadigbaar. Telkens gaan we op zoek naar een nog leukere aankoop, een nog spannender game, een nog groter evenement. Genoeg is het nooit.

Maar wat nu als we ervoor kiezen het gat in onze ziel te erkennen? Wat nu we als het gat opzoeken door stil te worden. Wat nu als we dat gat gaan zien als een diep verlangen naar God?

 

Kierkegaard maakt de vergelijking tussen een vuurwerkshow en een sterrenhemel. De vuurwerkshow staat voor het bestrijden van verveling met spektakel en afleiding. De sterrenhemel staat voor God. De show duurt kort, je betaalt er veel voor en als het voorbij is, ga je op zoek naar een nieuwe wellicht nog fascinerender manier om de verveling het hoofd te bieden.

De sterrenhemel is er altijd geweest en zal er altijd zijn. Je kunt jarenlang onder de hemel leven zonder hem echt op te merken. Maar op een dag besluit je stil te staan en naar boven te kijken. Je kijkt en kijkt en je vergeet jezelf. Je weet je opgenomen in het grote geheel. De hemel dringt zich niet aan je op. De hemel roept niet: kijk nou naar mij! En toch is de hemel er en kan onze aandacht voor maan en sterren ons bevrijden van onze obsessie dat we onszelf moeten maken en vermaken.  

God is als de sterrenhemel. Je hoeft voor hem niet in de rij te staan, zoals je dat wel voor een pretpark of op Schiphol moet doen. Hij is evenmin een kortstondige sensatie zoals een vuurwerkshow. Nee Hij is er. En Hij wacht.  En Hij verlangt net zo veel naar ons als wij naar Hem (Gerard Reve). Iets om stil van te worden.


 

Liefde

 

Preek gehouden op zondag 15 mei 2022
Zondag waarop taak- en ambtsdragers afscheid namen en nieuwe werden bevestigd

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus van jong tot oud

In de Bijbellezingen van vandaag gaat het om twee geboden, twee basisregels die je als mens gelukkig kunnen maken. Het eerste gebod is dat van de liefde tot God. Daar gaat Deuteronomium 6 over. Het tweede, dat van de liefde voor elkaar, voor je medemens, daarover spreekt Jezus in het Johannesevangelie. Jezus noemt dit gebod nieuw, maar eerlijk gezegd wordt de liefde voor elkaar ook al in het Oude Testament genoemd, in Leviticus. 
Maar dat neemt niet weg dat Jezus ons herinnert aan waar het allemaal om gaat: liefhebben. Wij denken bij zo’n woord vaak aan gevoelens. Aan warmte, innigheid, vereniging met een geliefde ander of zelfs vlinders in de buik. En wat ons betreft heeft dat bar weinig te maken met zoiets als gebod of plicht of opdracht. Ik denk dat er best veel mensen zijn die vinden dat regels en liefde tegenover elkaar staan.

Maar de Bijbel laat een eigen geluid horen. Want zowel het Oude als het Nieuwe Testament meldt dat liefde niet in de eerste plaats iets gevoelsmatigs is maar een praktische houding jegens je medemens: liefde = niet stelen, geen kwaad spreken, niet bedriegen, elkaar helpen, zelfs als je er geen zin in hebt.

Ook wat betreft de liefde tot God gaat het volgens de Bijbel niet om gevoel of innerlijke gemoed, maar om gedrag. Misschien hadden we dat best wel graag anders gewild. Dan zouden we in ons hart voelen dat we bij God en Jezus horen om ons vervolgens in dat hart terug te trekken, weg van de wereld. We zouden dan een innerlijk vroom leven kunnen leiden en de wereld kunnen negeren. De wereld met al zijn pijn, verdriet, onrecht en chaos. De wereld met zijn mensen die behoefte hebben aan een luisterend oor, met zijn kerk waar diakenen nodig zijn, bestuurders, regelaars, klussers… Ja, we zouden ons ervoor af kunnen sluiten. Immers: onze ziel is toch al veilig, bij God.

Ja, misschien zouden we dit wel graag willen, maar het kan niet. Want de Bijbel, zowel het Oude als het Nieuwe Testament, geeft ons daar geen enkele aanleiding toe. We kunnen en mogen ons niet van de wereld terugtrekken. Want de kern van geloven is dat we God en elkaar liefhebben. En liefhebben is lief doen. Met de handen, met de mond, met voeten, ogen en oren. 

Het is alleen wel jammer dat geloven hierdoor een nogal activistische en vooral moeterige bijklank krijgt. Vooral van jonge mensen hoor ik dat wel eens. Dat ze geen zin meer hebben in de kerk, omdat het daar toch vooral gaat om wat moet. Ook oudere gemeenteleden lopen er soms op stuk. Zij brengen geloven vooral in verband met plicht, lopen zich de benen uit het lijf voor goede doelen, kerkenwerk … maar raken teleurgesteld, vermoeid, overbelast…  

Maar het ging toch om liefde…? 

In zulke situaties kun je er van de weeromstuit voor kiezen om de kerk en het christelijk geloof dan maar te verlaten. En dat gebeurt in de praktijk ook. Niet alleen door mensen die toch al niet zo veel met de kerk hebben, maar ook door ambtsdragers of andere kerkelijke vrijwilligers. Na hun ambtstermijn haken ze af. Zij hebben net wat ál te lang in de keuken van de gemeentewerk gekeken. In die keuken ontdekten ze de tekortkomingen van de kerkelijke organisatie, van anderen én van zichzelf. Ze verloren hun idealen, hun geloof, hun hoop. 

Is een ander levensmotto dan een beter? Misschien. Zo zou je ervoor kunnen kiezen om in het vervolg jezelf op de eerste plaats zetten of eenvoudigweg te streven naar zo veel mogelijk genieten ‘omdat je het waard bent’. 

Maar het ging toch om de liefde…?

Zou het kunnen we dat we verkeerd beginnen? Zou het kunnen dat we juist door dit verkeerde begin verstrikt raken of uitgeput. In het begin van de preek zei ik ‘in de Bijbel is liefde niet in de eerste plaats een gevoel’. Liefde is in de eerste plaats doen. En toen begon ik meteen over óns gedrag te spreken, over óns doen en laten.

En dat terwijl de Bijbel dat niet doet. De Bijbel begint bij niet bij mensen, maar bij God zelf. Dat Híj liefheeft en dat híj in Jezus vlees en bloed is. Liefhebben is lief doen. En dat in de eerste plaats door Jezus. Hij is liefde. Hij heeft lief. Hij doet lief. 

En het bijzondere is dat die liefde niet gaat zoals wij denken dat ze moet gaan. Wij zouden zeggen dat liefde wederkerig is. Je doet liefde  en vervolgens krijg je liefde terug. God de Vader heeft Jezus lief en dus geeft Jezus aan God de vader liefde terug. Maar zo is het dus niet. In de Bijbel staat: Omdat God de vader Jezus liefheeft, daarom heeft Jezus mensen lief. Deze liefde gaat dus niet heen en weer, is niet wederkerig, maar gaat door, verder en verder. 

Dus ook naar ons. Want in onze lezing staat dat Jezus zijn vrienden vraagt om elkaar lief te hebben, zoals hij hen heeft liefgehad. Ook hier dus geen wederkerigheid. Niet ik geef, zodat jij aan mij teruggeeft. Maar ik geef, omdat ik al ontvangen heb. 

Waar het om gaat is dat we nu al liefde ontvangen. Van God, via Jezus. Jezus geeft ons zijn aandacht en trouw, zijn woord, zijn heling, vergeving. Hij geeft zijn leven. Kortom, de liefde van Jezus is totaal, ongebroken, echt en absoluut. Deze liefde gaat aan alles vooraf. Die liefde is het fundament van ons bestaan, de grond waarop we staan.
   
Kortom, lieve gemeente, liefde begint dus niet bij ónze goede werken. Het gaat er niet in de eerste plaats om dat wíj ons best doen of ons de benen uit het lijf rennen voor dit of dat. Als we wel zo denken, dan maken we van onszelf of van onze inzet een afgod. 

Maar wij zijn god niet. Alleen de HEER is God. En zijn naam is ‘ik ben’ en in Jezus is ‘Ik Ben’ vlees en bloed geworden. Concrete werkelijkheid. Het is Jezus die ons voedt en laaft. Het is Jezus die ons opvangt als we vallen… Hij is het die ons op de been zet als we struikelen. Door hém kunnen we steeds opnieuw beginnen. Als we moe zijn, mogen we bij hem rusten. Zijn we leeg, dan vult hij ons aan. Missen we de inspiratie, hij vult ons met zijn Geest. 

En het is deze liefde die wij keer op keer in de kerk belijden. Namelijk dat er EEN is die ons álles geeft. Keer op keer. En in overvloed. En met die liefde stuurt hij ons vervolgens naar buiten, zet hij ons aan het werk om te doen waartoe we geroepen zijn. Ga de gemeente in, het dorp, de buurt. De wereld. Doe wat ik aan jou doe. Doe de liefde.
Amen


 

Laat ze gaan

 

Preek gehouden op Witte Donderdag 2022

 

Tekst: Johannes 18, 1-11

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

 

Gemeente van Jezus Christus

Hij is als wij. Onze Heer is geen vreemde, niet iemand die op een afstand van ons blijft, maar iemand die ons leven leeft, die is als wij. Wij zijn niet alleen. Dat is voor mij een van de belangrijkste kernen van het christelijk geloof. Daarom is Kerst voor mij ook zo’n cruciaal feest. Want dan vieren we dat God niet in zichzelf opgesloten is gebleven, niet op afstand, ver weg in hemelse heerlijkheid, maar dichtbij, naderbij … mens als wij is. Daar ligt hij, een baby als iedere andere baby.

 

Maar niet alleen met Kerst, ook in de Goede Week ervaren we hoe Jezus een van ons is. In de lijdende Christus herkennen we immers het lijden van zo veel andere onschuldige slachtoffers. In zijn pijn zien we de pijn van gemartelde, vervolgde, geminachte mensen die ons op televisie of via internet aanstaren. Als we aan zijn wonden denken, beseffen we dat hij onze wonden kent. In zijn dood herkennen we de onze. Het is voor mijzelf een diepe geloofswaarheid. Namelijk dat wij in Jezus leven én in Jezus’ dood mogen weten dat God werkelijk MET ons is.

 

Maar vanavond toont de Bijbel ons een andere kant van Jezus. Een kant die net zo goed waar is. Vanavond zien we Jezus niet in eerste plaats als lotgenoot, maar als iemand die op een ultieme wijze boven ons uitstijgt, die ons voorgaat, die volhoudt terwijl ieder ander allang zou zijn omgekeerd. Vanavond zien we Jezus die majesteitelijk zíjn weg gaat, als enige uitzonderlijke ander. Voor Petrus is het allemaal wat te veel van het goede. Hij heeft aan Jezus als metgezel en kameraad genoeg. En hoe dit voor ons?

 

Laten we voorzichtig nagaan wat er allemaal gebeurt. Jezus heeft een punt gezet achter een lange toespraak. De tijd van woorden is voorbij. Nu gaat het om doen. En het eerste wat Jezus doet is met zijn vrienden de Kidron oversteken. We spitsen dus al bij het eerste vers onze oren. Want de Kidron is de rivier die David overstak toen hij vluchtte voor Absalom en volgens Jeremia wordt aan de Kidron Gods stad herbouwd. Bij ‘rivier oversteken’ denk ik ook meteen aan die andere cruciale oversteken: door Rode Zee en Jordaan, over het meer van Tiberias. Het dringt tot ons door dat Johannes niet op neutrale wijze de omgeving beschrijft, maar ons wil duidelijk maken dat Jezus in deze fase van leven een fundamentele grens oversteekt, namelijk die tussen verleden en toekomst. Met de oversteek over de Kidron breekt een nieuwe tijd aan.

 

Het gezelschap betreedt een tuin. En ook nu zijn we alert. Bij de andere evangelisten heeft de plek een naam: Getsemané of Olijfberg. Johannes zegt alleen ‘tuin’ en we herinneren ons die tuin van het allereerste begin. Aanvankelijk is alles er nog goed, maar dan doet het kwaad als een giftige slang zijn entree. Op welke manier zal het kwaad zich dit keer laten gelden? Als een troep soldaten! Ze zijn met velen. Een cohort, staat er. Dat is 500 man. Ik denk aan Oekraïne waar onschuldige burgers worden bestookt door overmacht aan tanks en raketten. De vijand is tot de tanden bewapend. Het bijzondere is dat zowel toen als nu de religieuze macht dit geweld legitimeert. Poetin krijgt de zegen van de Russisch-Orthodoxe kerk. Rome krijgt de zegen van hogepriesters en farizeeën.

 

Jezus schrikt niet. De macht van het kwaad overvalt hem niet. Hij weet, zo schrijft Johannes, precies wat er gaat gebeuren. Toch vraagt hij ‘Wie zoeken jullie?’ Het is een vraag die niet als vraag bedoeld is. Jezus stelt de vraag omdat hij wil dat het antwoord klinkt, luid en duidelijk. Hij wil niet geïdentificeerd worden. Hij wil zichzelf bekend maken.

 

Daarom vraagt hij ‘Wie zoeken jullie?’ De soldaten zeggen, ‘Jezus van Nazaret.’ En dan zegt Jezus: ‘Ik ben.’ De bijbelvertalers schrijven ‘Ik ben het’. Want zij gaan uit van het Nederlands dat we in het gewone leven gebruiken. ‘Ben jij ‘t, Hetty?’ ‘Ja, ik ben ‘t.’ Maar op deze uitzonderlijke avond gaat niet om het gewone leven. Op deze uitzonderlijke avond bevinden we ons in een tuin waar het er om spant, waar het nacht is, koud en donker en waar goed en kwaad lijnrecht tegenover elkaar staan. En midden in deze diepe duisternis is God zelf aanwezig. Drie keer klinken de ultieme woorden uit de mond van Jezus: IK BEN.

De uitzonderlijke betekenis van deze woorden dringt niet meteen tot de soldaten door. Jezus zegt ze dus nog een keer. Ik ben. De woorden zijn als vuur in een struik, zonder dat deze verbrandt. Het is immers de eeuwige die zich met de naam IK BEN heeft bekend gemaakt, aan Mozes, aan de soldaten, aan ons.

 

Ik ben … zegt mijn Heer. Maar wie ben ik dan? Oog in oog met zo veel aanwezigheid, eeuwigheid, God deinzen de soldaten achteruit. Ze vallen op de grond. Als zijn ze Paulus die in zijn ontmoeting met God als door de bliksem getroffen wordt en drie dagen blind is, als zijn ze Mozes of een van de vele andere figuren uit de Bijbel die staan de trillen op hun benen als ze beseffen dat God hen in het oog heeft. Nee, het gaat nu even niet om kameraadschap, om vriendelijke arm, een hand op onze schouder. God is nu niet onze beste vriend. Er is iets heftigers, groters gaande. Want ten overstaan van zoveel goddelijke aanwezigheid valt een heel cohort als tinnen soldaatjes om. Ze hebben letterlijk geen poot meer om op te staan.

 

Ik ben … zegt mijn Heer. En ineens ben ik zelf niet meer wie ik ben. Ik dacht een identiteit te hebben, een naam, een gezicht. Ik had mijn leven op de rails. Mijn carrière, mijn hobby’s, mijn gevoel over mijzelf. Maar nu weet ik het niet meer. Ik sta niet meer rechtop. Ik be-sta niet. Het voetstuk dat ik voor mezelf in elkaar geknutseld heb, heeft het begeven en lig ik in op de grond, naast de soldaten.

 

Dan zegt Jezus voor de derde keer: IK BEN. Als jullie míj zoeken, laat déze mensen dan gaan.

 

En de schellen vallen van mijn ogen. Mijn blindheid is voorbij. Hier gaat het dus om. Hier is het Jezus om te doen. Dat wij van de grond mogen opstaan, dat wij mogen gaan, net zoals toentertijd het volk Israël uit Egypte mocht gaan. ‘Let my people go,’ zei Mozes tegen de Farao. Nu zegt Jezus het tegen de soldaten.

 

En daarin maakt Jezus het verschil, een ultiem, uniek, goddelijke verschil. Jezus laat zich zoeken, zodat wij worden gevonden. Hij laat zich gevangen nemen, zodat wij worden bevrijd. Hij drinkt de beker, zodat wij geen dorst hoeven te hebben. Hij laat zich doden, zodat wij kunnen leven.

 

Nee, hier is Jezus geen willoos slachtoffer. In tegendeel. Hij doet wat hij moet doen. Niet de soldaten, niet Judas, niet de dienaren bevelen hem wat hij moet, nee híj beveelt: laat deze mensen gaan. En zo gebeurt het: … wij mogen gaan.

Wij mogen rechtop staan

Wij mogen be-staan

 

Maar Petrus zet zich schrap. Hoewel hij drie jaar bij Jezus in de leer is geweest en heel goed weet dat hij zijn naam ‘rots’ alleen aan zijn meester te danken heeft, blijft hij denken dat hij het allemaal zelf wel kan. Petrus staat op zijn zelf geconstrueerde sokkel en is ervan overtuigd de overgave van Jezus niet nodig te hebben. Jazeker. Hij houdt van zijn leraar. Hij is er trots op zijn leerling te zijn, zijn vriend. Maar nu Jezus het verschil wil maken, nu Jezus met zijn liefde de grens overgaat, tot het uiterste wil gaan, zich opent ook als anderen hun wapens heffen, zich uitstrekt ook als anderen hem afwijzen, zegent, ook als anderen zich verzetten en daarin zelfs zo ver wil gaan dat hij zijn leven ervoor over heeft … nu haakt Petrus af. Hij kan en wil niet aanvaarden dat Jezus willens en wetens zijn dood tegemoet gaat.

 

Vol drift en overmoed pakt hij zijn zwaard en slaat Malchus, een knecht van de hogepriester, het oor af. En wat doen wij? Wij hebben misschien geen zwaard tot onze beschikking, maar misschien hebben wij zo onze eigen methodes om ons van Jezus’ weg af te keren, ons te verzetten, ons eigen plan te trekken. Je hoeft echt geen slecht mens te zijn om de weg van Jezus, die van het kruis, dwaas te vinden, onbegrijpelijk, onverdraaglijk en onverteerbaar.

 

Maar Jezus zegt tegen Petrus ‘Steek je zwaard in de schede.’ Hij zegt het ook tegen ons. Onze wapens. Ze camoufleren onze eigen angst, onze eigendunk, ons valse schaamte. Jezus zegt: leg ze neer. Zo nodigt Jezus ons uit om te ontvangen wat hij ons geeft: Zijn leven, vreugde, een weg om te gaan, Een weg om op te staan, om te bestaan, voor Gods aangezicht. Want zo gaat in vervulling wat Jezus heeft gezegd: Geen van hen die u mij gegeven hebt, heb ik verloren laten gaan.

amen


 

Gratis en voor niets

 

Vierde zondag van de veertigdagentijd

27 maart 2022

Doop van Henrie Elias, Amélie Gwendolin, Stan Gerrit-Jan

Tekst: Lucas 15, 11-25

Voorganger: ds. H. Boersma

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Het hoort eigenlijk niet. Een bijbelgedeelte niet helemaal uitlezen. Maar deze gelijkenis van Jezus is zo bekend dat we inmiddels wel weten dat het verhaal niet eindigt met de thuiskomst van de jongste, maar met de jaloerse reactie van de oudste zoon. En daar wil vandaag nu net niet het accent op leggen. Ik wil het accent leggen op het feest na de thuiskomst van de jongste. Én ik wil het hebben over dat wat daaraan vooraf gaat.

De jongste van de twee broers eist – brutaal als hij is – nu al het erfdeel van zijn vader op. Hij wil weg van de vader, afstand nemen van het leven waarin hij tot nu toe heeft verkeerd, de wijde wereld in. De meesten van ons hebben op zondagsschool, catechisatie of de kerk geleerd om dit rebelse gedrag af te keuren. We weten immers: de vader staat voor God. En het is toch wel heel ongepast van de jongen deze liefdevolle God de rug te keren.

Toch snap ik het gedrag van de jongste zoon ook wel. Ieder kind neemt immers vroeg of laat afstand tot zijn ouders. Dat begint al heel jong. Over een paar jaar gaan Gwen, Stan en Elias naar school. Ja, in het begin vinden ze het misschien nog fijn als pappa en mamma mee de klas ingaan. Maar dat zal op een goed moment stoppen. En als ze dan toch hun kind mogen wegbrengen, dan moet pappa of mamma wel ‘normaal’ doen, anders schamen ze zich dood. In de pubertijd is dit gedrag nog vele malen sterker. Dan is bijna alles wat vader en moeder doen gek of raar. Niet erg leuk voor de sfeer in huis, maar volgens psychologen wel belangrijk. Want om zelf iemand te worden, een individu, een volwassene, is het goed je los te maken.

En de vaders en moeders? Die moeten vanaf het allereerste begin zoeken naar evenwicht. Natuurlijk wil je je kind in de eerste plaats veiligheid geven, maar je gunt ze ook vrijheid. Natuurlijk wil je je kinderen niet claimen, niet de adem benemen, maar je wilt ze aan de andere kant wel zo veel mogelijk geborgenheid geven. Ja, vanzelfsprekend schenk je je kroost bescherming, zekerheid, maar je begrijpt ook: later kiezen misschien voor meer avontuur, later gaan ze hun eigen weg … en misschien zal dat niet de weg zijn die jij voor ze voor ogen hebt.

Het Bijbelse verhaal van de verloren zoon gaat over de relatie tussen ouders en kinderen én het gaat over de relatie tussen God en zijn schepselen. God is als een vader, als een moeder, wij zijn zijn kinderen. God houdt van zijn kinderen, maar hij bezit ze niet. Hij bezit ons niet. God omgeeft ons met zijn liefde, maar hij zet ons niet klemvast.

Zien we dat wel? Zien we wel dat het enige wat God drijft liefde is, eeuwige oneindige liefde die niet claimt of manipuleert, niet berekenend is? Of zien we diep in ons hart God eerder als een poppenspeler die boven in de hemel de touwtjes in handen heeft en met ons doet wat hij wil? Of zien we God als een verkoper die ons moet geven waarvoor we betalen of zien we hem als werkgever die ons loon moet geven na gedane arbeid?

De vader in Jezus’ gelijkenis wil niets liever dan dat zijn liefde onbekommerd stroomt. Tussen hem en zijn kind en van zijn kind naar anderen. Zijn liefde is delen, genegenheid, vertrouwen, verdragen. Zijn liefde is een onuitputtelijke bron van genade, barmhartigheid, vergeving.

Maar er is tijdens de opvoeding iets mis gegaan. Ergens heeft de jongste zoon het idee opgevat dat de relatie met zijn vader niet door vrijgevige liefde wordt bepaald, maar door afgepaste rechten en plichten. De zoon zegt tegen zijn vader: Geef me het deel van uw bezit waar ik recht op heb. Door de vraag zo te stellen gedraagt de jongste zich niet als geliefde zoon, maar als een loonwerker, als een knecht. Hij eist dat deel voor zichzelf op waar hij recht op meent te hebben.

Is deze zoon te brutaal? Vraagt hij zijn vader te veel? Nee, hij vraagt te weinig. Het enige wat hij van de vader vraagt is geld, terwijl hij álles kan vragen: vriendschap, verbondenheid, vrijheid, vreugde, vrede, vervulling. Maar de jongste focust zich op de erfenis. Hierdoor raakt al het andere dat zijn vader wil geven buiten beeld.

Hiermee haalt de jongen zichzelf naar beneden. Hij is de zoon, maar hij gedraagt zich als een werknemer die loon wil ontvangen. Ook zijn vader haalt hij naar beneden. Die is voor de zoon niet meer in de eerste plaats een liefhebbende vader, maar iemand die hem een rechtmatig bedrag uitbetaalt.

Ik vermoed dat wij dat ook wel eens doen. Ik althans wel. Dan zien wij God niet in de eerste plaats als vader, maar als iemand die ons moet geven waar we recht op menen te nemen. Omdat we vinden dat we het wel verdiend hebben, omdat we ons best doen of omdat we – zoals de reclame het zegt – het waard zijn. We doen zo veel voor de kerk, dan willen we er ook iets voor terug. Ik geef zo veel aan de collecte, dan mag dat best gewaardeerd worden. Ik ben zo actief voor anderen, dan kan het gewoonweg niet anders dan dat het mij goed gaat…

En dat terwijl God ons alles al geeft: liefde, lucht, het leven zelf. Hij geeft ons zo veel om niet. Dankzij God ademen we, leven we.

Omdat liefde niet vastzet, niet kan samen gaan met de houdgreep, laat de vader zijn zoon gaan. De zoon kan zijn geluk niet op. De vrijheid en het geld brengen hem als het ware in een speelparadijs vol plezier en lol. Hij kan kopen wat hij wil, doen wat hij wil, genieten zo veel hij kan. Maar dan raakt het geld op en voelt de vrijheid aan als een koude wind. De jongen heeft honger. Naar voedsel? Zeer zeker. Maar niet alleen zijn buik is leeg, ook zijn hart. De verbinding met de bron van zijn leven is verbroken. De jongen is van binnen uitgehongerd, opgedroogd, gestorven.

En dus besluit hij naar huis terug te keren. Maar nog steeds denkt de jongen over zijn vader als over een baas, een werkgever, een handelaar. Nog steeds denkt hij in termen van verdienste, loon naar werken, het ‘waard’ zijn. Het komt niet in hem op dat echte liefde van God niet alleen kostbaar is, maar ook gratis, onvoorwaardelijk, overvloedig. Hij blijft denken dat je voor Gods liefde moet betalen. En dus gaat zijn redenatie als volgt: Omdat híj zijn vader niet heeft gegeven waarop hij recht had, daarom verdient hij het gewoonweg niet om zoon van de vader te zijn.

Is het zo vreemd hoe deze zoon denkt en doet? Ik vind van niet. Ook wij vinden het vaak lastig om de gedachte van verdienste los te laten. Je krijgt iets omdat je er hard voor werkt of omdat je talent hebt of omdat je er geld voor uitgeeft. Iets zomaar ontvangen, gratis, voor niets … dat is raar, dat klopt niet. Zelfs als we van iemand een cadeautje krijgen, dan willen we graag iets teruggeven, op zijn minst een bedankje. Want zo houden we het evenwicht in stand. Ik geef opdat jij geeft. Ik ontvang en dus mag jij van mij ontvangen.

Maar zo werkt het niet bij de vader in het bijbelverhaal en zo werkt het niet bij God. Al voordat we geboren zijn, zegt hij ja tegen ons. Al voordat de zoon besluit terug te keren, staat de vader al op hem te wachten. Verlangend, hunkerend naar de nabijheid van zijn geliefde kind. Terwijl zijn zoon nog wat stamelt over ‘niet waard’ zijn, zorgt de vader voor een feestmaal. Want zijn zoon was dood en is weer levend geworden, dat wil zeggen, opnieuw aangesloten op de bron van lieven en liefde, niet meer leeg, maar vervuld, niet meer eenzaam, maar samen, niet meer alleen op zichzelf gericht, maar op de ander, met grote en kleine A.

Moge het zo zijn dat ook Gwen, Stan en Elias dit leven mogen vinden. Moge het zo zijn dat zij net als wij beetje bij beetje mogen ontdekken wat het betekent Gods kind te zijn. Want nee, zij en wij zijn geen marionetten, niet van onze ouders én niet van God. En we zijn ook geen knechten van een goddelijke baas die ons alleen uitbetaalt waar we recht op menen te hebben.

We zijn wel zonen en dochters die leven van eeuwige en onvoorwaardelijk liefde. Wij zijn kinderen die leven van en door God.

Genoeg reden om feest te vieren. Amen


 

Wagen

 

Overweging gehouden tijdens de E-meeting van 13 maart

Voorganger: ds. H. Boersma

 

‘Gelovigen op wieltjes’. Zo werden vroeger bij mij thuis kerkmensen genoemd die uiterst zelden een dienst bezochten, namelijk gedurende hun leven welgeteld drie keer. Alle drie de keren werden ze tussen vier wielen, op een wagen dus, naar de kerk gereden: in de kinderwagen bij hun doop, in de trouwkoets bij hun huwelijk en in de rouwwagen na hun sterven.

 

Ik ken verschillende gelovigen op wielen. Ik heb hun kinderen gedoopt. Ik heb ze Gods zegen gegeven toen ze trouwden of toen ze stierven. En ik kan je zeggen dat dat mooie gebeurtenissen waren, waar meestal zinvolle gesprekken aan vooraf gingen. In zulke gesprekken laten deze mannen en vrouwen zich namelijk kennen als fijne mensen die misschien voor dit ene moment wel degelijk een wagen nodig hebben, maar verder eigenlijk niet. Ze staan op eigen benen. Ze zijn volwassen, nemen de verantwoordelijkheid, maken hun eigen keuzes. Natuurlijk, soms maken ze fouten. Maar die proberen ze dan zo goed en zo kwaad als het gaat te herstellen. Samen met vrienden, familie, buren en collega’s maken ze er het beste van.

 

Kerk, Bijbel of God horen daar niet bij. Want zulke zaken horen aan de rand van het leven, niet voor als je er middenin staat. “Wij leven in een tijd dat we God niet meer nodig hebben,” zei een oudere man nog niet zo lang geleden tegen me. Hij vond het oprecht slap als je je lot aan God zou overlaten. Mensen moeten zelf doen wat goed is, vindt hij. Ik wil hem niet tegenspreken. Want ik zie dat hij inderdaad goed doet. Daar heb ik respect voor en waardering.

 

Maar ik denk ook: maar wat nu als je niet meer goed kúnt doen? Wat nu als je in een invalidewagen door het verpleeghuis wordt rondgereden. Heb je God dan ook niet nodig?

 

Feitelijk zeg ik daarmee hetzelfde als de ‘gelovigen op wielen’. Je láten rijden, afhankelijk zijn van mensen, van God. Dat is alleen voor als het echt niet anders kan, als je een baby bent of gehandicapt, stervende of dood. In zo’n situatie wórd je vervoerd. Mensen in de bloei van hun leven hebben geen wagen nodig. En dus ook geen God.

 

Laten we eens kijken hoe dat zit met Elia en zijn leerling Elisa. Straks lezen we hoe Elia aan het einde van zijn leven naar God gaat. Het is nogal een spectaculair verhaal voor grootse beelden. Maar ik nodig jullie uit om tijdens het luisteren speciaal te letten op ons thema. Zijn de profeten Elia en Elisa zelfstandige mannen die zelf hun beslissingen nemen of zijn ze in dit verhaal onmondige marionetten van God? Staan Elia en Elisa op eigen benen of láten ze zich vervoeren, op de wagen van God?

 

2 Koningen 2, 7-14 BGT

 

Toen Elia en Elisa bij de Jordaan aankwamen, bleven ze daar staan. Vijftig profeten uit Jericho waren hen gevolgd. Die bleven op een afstand staan kijken wat er zou gebeuren. Elia deed zijn mantel uit, rolde hem op en sloeg ermee op het water. Toen stroomde het water opzij, zodat ze samen de rivier konden oversteken zonder nat te worden. Aan de overkant zei Elia: ‘Elisa, de Heer gaat me van je wegnemen. Is er nog iets wat ik voor je kan doen? Dan moet je het me nu vragen.’ Elisa antwoordde: ‘Geef mij alstublieft de kracht die u van de Heer gekregen hebt. Dan kan ik net zo’n machtige profeet worden als u.’ Elia zei: ‘Je vraagt me iets wat ik je niet zelf kan geven. Misschien zul je zien hoe ik van je weggenomen word. Dan zul je krijgen wat je vraagt, maar anders niet.’ Terwijl Elia en Elisa zo liepen te praten, kwam er opeens een wagen van vuur tussen hen in rijden. De wagen werd getrokken door paarden van vuur. En op die wagen ging Elia in een stormwind omhoog naar de hemel. Elisa zag het gebeuren en schreeuwde: ‘Vader, vader! U alleen kunt Israël beschermen!’ Dat was de laatste keer dat Elisa zijn meester zag. Hij scheurde zijn kleren als teken van verdriet. De mantel van Elia was op de grond gevallen. Elisa raapte die op, en liep ermee terug naar de waterkant. Daar bleef hij staan. Hij sloeg met de mantel op het water, net zoals Elia dat gedaan had. En hij riep: ‘Waar is de Heer, de God van Elia?’ Toen stroomde het water opnieuw opzij, zodat Elisa terug kon lopen naar de andere kant van de rivier.

Elia weet dat zijn leven ten einde is. Maar hij heeft het niet zelf in de hand. Hij gaat niet. Nee ,hij wordt weggenomen. Door God. Zijn heengaan is iets wat hij hem overkomt, wat aan hem wordt gedaan. Elisa, zijn opvolger maakt zich zorgen. Straks is Elia er niet meer en dan is zíjn status als leerling voorbij. Dan moet hij op eigen benen staan en doen wat Elia hem heeft geleerd, namelijk de mensen vertellen over God en zijn gebod. En dat ook als niemand wil luisteren. Kan hij dat wel? Durft hij dat wel? Kan hij het erop wagen, zonder de zekerheid dat God hem de kracht geeft?

Nee, dat kan hij niet. Daarom vraagt Elisa of hij dezelfde kracht mag krijgen als Elia heeft gehad. En dat is niet zomaar ‘een’ kracht, maar de kracht van God. Maar ook dat heeft Elia niet zelf in de hand. Hij weet niet of God Elisa dezelfde gaven zal geven als hij heeft gehad. Daarom zegt hij: als je ziet hoe ik word weggenomen … dan zul je krijgen wat je vraagt. En nog terwijl ze praten gebeurt het. Een stormwind. Een wagen van vuur en paarden van vuur. Ze nemen Elia mee naar de hemel. Is dat allemaal letterlijk zo gegaan? Ik weet het niet. Ik weet wel dat Elisa dit gezien heeft én gehoord én gevoeld. Wind en vuur die fungeren als een wagen, als goddelijke wielen die Elia meenemen, vervoeren, dragen … naar zijn bestemming.

 

En dít zien, dit voelen en ervaren geeft Elisa de kracht en zekerheid dat God ook bij hem is. Nee, hij is geen pasgeboren baby, hij gaat niet trouwen en hij wordt niet begraven. Integendeel. Elisa is in de bloei van zijn bestaan. Hij staat op eigen benen en op vaste grond. En als zodanig kan hij doen wat hij moet doen. Maar Elisa weet zich daarnaast helemaal en totaal afhankelijk van een kracht die groter is dan hemzelf, sterker en machtiger. Hij weet zich afhankelijk van de God van Abraham, Izaäk en Jacob zonder wie hij niets is. Want het is deze God die maakt dat hij dóór de Jordaan kan, náár de mensen. En het is deze God die maakt dat hij zijn werk als profeet kan doen.

 

Ik denk dat dit ook voor ons zo geldt. In onze kwetsbaarheid én in onze kracht, is God onze wagen. Wij mogen en kunnen ons door die wagen laten vervoeren. Aan ons de keus. Ik zou zeggen: waag het erop! Amen


Exorbitant

 

Preek gehouden op zondag 6 maart 2022

Tekst: Johannes 11:55-12:11

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

Gemeente van Jezus Christus,

 

Een kleine tweeduizend uitnodigingen heeft de kerk laten drukken om daarmee huis aan huis alle inwoners van onze woonplaats attent te maken op de veertig dagen voor Pasen. Het zijn eenvoudige kaartjes geworden. Maar ze kosten wél geld. Net als de zakjes eromheen en de fleurige confetti en ballonnen. Twee avonden hebben enkele tientallen vrijwilligers besteed om de pakketjes in elkaar te zetten. De zaal moest hiervoor worden verwarmd. Er was koffie met koek. Alles bij elkaar een behoorlijke uitgave, een stevige kostenpost voor een kerkelijke gemeente die toch al met krimpende inkomsten kampt. Maar hoe zit het met de baten? Levert deze actie ook iets op? Hebben we onze menskracht en ons geld wel efficiënt ingezet? Zijn er meer bezoekers, meer leden, meer gelovigen…? Hoe groot is de kans dat een deel van de uitnodigingen – misschien zelfs ongelezen – in de grijze kliko terecht is gekomen?

 

Ik ben bang dat die kans heel groot is. En dat maakt dat we als voorbereidingsgroep misschien niet verstandig zijn bezig geweest, eerder dwaas. We hebben geld over de balk gegooid, geld dat we aan andere belangrijke zaken hadden kunnen besteden. Aan Oekraïne bijvoorbeeld of aan het goede doel in Libanon waar we de komende weken voor sparen.

 

Want laten we eerlijk zijn: Judas heeft gewoon gelijk. Ja, Johannes vertelt ook dat Judas een dief is en zich feitelijk niet om de armen bekommert, maar los van die onzuivere motieven klopt het wat deze leerling van Jezus zegt. De zuivere nardusolie waarmee Maria de voeten van Jezus zalft heeft een waarde van 300 denarie. Een exorbitant bedrag. Een vermogen! Een arbeider moet er een jaar voor werken. En nu wordt deze grote som besteed aan een simpele handeling, niet eens aan het hoofd van Jezus, zoals te doen gebruikelijk, maar aan zijn voeten. De kosten en baten wegen niet tegen elkaar op. In de verste verte niet. Wat een verspilling!

 

Als Maria een beetje had nagedacht, dan had ze het geld aan de armen gegeven, zegt Judas. En gelijk heeft hij. Het punt is alleen wel dat Maria zelfs met 300 denarie de armoede niet kan oplossen. Ook wij kunnen de armoede niet oplossen. Niet met duizend euro en ook niet met een miljoen. Het is in de geschiedenis veelvuldig geprobeerd. We hebben geld gestoken in ontwikkelingssamenwerking, in projecten voor oude wijken. Elders in de wereld zijn hele staatssystemen ontwikkeld om de ongelijkheid en armoede definitief te bestrijden. Maar het is niet gelukt.

Daarom zegt Jezus: De armen zijn altijd bij jullie. Bij ons dus, met ons. Daarmee bedoelt Jezus dat de armen geen vlek vormen die we even kunnen wegwerken, geen mankement dat met wat handigheid of wat geld kunnen repareren. De armen zijn geen schaduw in Gods schepping waarvan wij ons kunnen afwenden of waar we het zoveelste hulpprogramma op los kunnen laten, zodat we ervan af zijn en over kunnen gaan tot de orde van de dag. Integendeel. De armen zijn hoe dan ook onderdeel van het leven, onderdeel van óns leven, zoals de vluchtelingen uit Oekraïne onderdeel van ons leven zijn. Armen en niet-armen zijn onverbrekelijk en hoe dan ook met elkaar verbonden. We delen met elkaar het leven door God gegeven en samen hunkeren we Gods toekomst. We hunkeren naar Pasen…

 

Alleen: het is nog geen Pasen.

 

Hoe arm en rijk het door God gegeven leven kunnen delen. Daar gaat het in de Bijbel over. De tien geboden wijzen de weg naar orde en recht. Ook op tal van andere plaatsen in de Bijbel staan Gods aanwijzingen over hoe we voor elkaar moeten zorgen. We moeten graanschuren bouwen, opdat we later genoeg voorraad hebben. Niet alleen voor onszelf, maar ook om te delen. We moeten het land bebouwen, de wijngaard verpachten. Bij tijd en wijlen is het zaak dat we ons geld en goed op één hoop gooien en herverdelen. Want zo heeft God ons dat geboden. Zo hebben we het onderling ook afgesproken. En dus houden we ons aan de normen en waarden van  de Bijbel, traditie en samenleving. Netjes, moreel gepast, fatsoenlijk en gewoon.

 

Judas past in dat plaatje. Hij staat pal voor de moraal. En dat neemt hem voor ons in. Oké, zoals gezegd, zijn motieven zijn onzuiver. Maar ondertussen verdedigt hij wel degelijk de juiste mores. Judas is heus niet alleen maar slecht. Hij is ook zoals ieder ander. Hij vindt het prettig als de dingen goed georganiseerd zijn, als de moraal hoog wordt gehouden. Dat geeft hem een gevoel van controle en veiligheid. Want het kan zomaar gebeuren dat hij zelf aan de bedelstaf raakt en wat is het dan goed te weten dat er dan ook voor hem wordt gezorgd. 

 

En toch…en toch. En toch gaat het Jezus niet alleen om een goed georganiseerde en ethisch correcte en fatsoenlijke samenleving. En toch gaat het Jezus ook en vooral om liefde.

 

Jezus geeft niet opdat hij later zelf terugkrijgt. Bij hem geldt niet voor wat hoort wat. Nee, Jezus geeft zichzelf. Hij geeft zich helemaal en hij geeft zich totaal. Hij geeft zichzelf zelfs zodanig dat het hem zijn leven kost. Zo’n overgave gaat dus veel verder dan moreel gepast gedrag of goed met elkaar omgaan. Jezus’ liefdevolle overgave aan het leven en aan ons ís niet gewoon. Ze is buitengewoon. Want met zijn overweldigende liefde doorbreekt hij alles wat wij normaal vinden. Zijn liefde verwart ons, keert ons als het ware binnenste buiten. Zet onze wereld op zijn kop. Zijn liefde raakt ons in het hoofd, het hart,  het lijf. Jezus liefde is zo volkomen, zo overvloedig en zo grensoverschrijdend dat ze zelfs de dood niet mijdt. Onmogelijk. Ongehoord. Daar kan je met je verstand niet bij.

 

Nee, daar kunnen we met ons verstand niet bij. En toch. Ergens diep in ons binnenste, in dat wat veel verder gaat dan onze hersens, in de kern van ons wezen voelen we, vermoeden we, bevroeden we dat deze totale overgave van Jezus ons dichter bij God brengt, ons doet herleven, ons tot onze bestemming brengt, tot wederliefde.

 

Maria gaat ons hierin voor. In haar wederliefde tot Jezus doet zij net als Jezus niet het gewone, maar het buitengewone. Niet het mogelijke, maar het onmogelijke. Ze besteedt een exorbitant bedrag aan kostbare olie om zo in één uitzonderlijk gebaar, in totale liefde en overgave, de liefde van Jezus te beantwoorden. Ze rekent niet van te voren uit of dit gebaar wel uit kan. Ze gaat niet na wat de anderen ervan zullen vinden. Ze overweegt geen andere mogelijkheden. Ze gaat niet eerst in vergadering met de kerkrentmeesters. Nee, ze doet wat ze moet doen, wat ze wil doen. Omdat de liefde haar roept.

 

Wij worden misschien wel net als Judas en net als de farizeeën en hogepriesters wat ongemakkelijk van haar daad. En dan niet alléén vanwege die dure olie, maar ook omdat Maria zich zonder enige terughoudendheid overgeeft. Haar gebaar is zo lijfelijk en overvloedig dat het erotisch aandoet. Dat vinden de meesten van ons toch niet zo passen bij een keurig christelijk geloof, dat zich meestal beperkt tot onze hoofd en handen. Maar Maria beperkt zich nergens. Zij schenkt haar heerlijk geurende olie overvloedig over de voeten van Jezus en droogt deze voeten vervolgens met haar losse haren. 

 

Haar gebaar verwijst rechtstreeks naar het bijbelboek Hooglied waar we vaak ook wat zenuwachtig van worden. Want ook daar wordt de liefde tussen God en mens nogal lijflijk beschreven. Hoor maar: Je naam is een kostbaar parfum. En: Nu mijn koning op zijn rustbed ligt, geurt mijn nardus zoet. En: Zusje, bruid van mij, hoe heerlijk is jouw liefde, hoeveel zoeter nog dan wijn. Hoeveel zoeter is je geur dan alle balsems die er zijn. Nu, de liefdeswerkelijkheid van God en mens die in Hooglied nog poëzie is, een gedicht, die werkelijkheid maakt Maria concreet.

 

Wat een passie. En wat jammer dat wij die passie zo vaak kwijt zijn, zeker als het gaat over geloven, kerkzijn, God en Bijbel. Het valt me op in gesprekken met mensen. Of ze nu jong zijn of oud. Ze verwoorden hun geloof in termen van moraal. Je moet goed leven. Soms komt daar nog iets bij van een leer, een levensovertuiging, een belijdenis. Maar niet vaak. Niet dat ze het fout zeggen, helemaal niet, maar over passie en liefde hoor ik niemand. 

 

Maar wat nu als de liefde van God tóch doorbreekt, dwars door ons meten en wegen en dwars door onze keurige normen en waarden en dwars door onze leer. Wat nu als de liefde zelf ons bij de kladden grijpt. Wat nu als God diep in ons binnenste de liefdesvlam ontsteekt. Wat nu als hij ons aanraakt en wij door die aanraking het ongehoorde gaan geloven én gaan doen…? Wat nu als het onmogelijke mogelijk wordt? Wat nu als het Pasen wordt …?

Amen


Besta ik?

 

Preek gehouden op zondag 6 februari 2022

Tekst: Johannes 11, 1-44

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

Gemeente van Jezus Christus,

 

Ik weet niet of jullie en u het ook zo voelen, maar zelf ontwaar ik na een lange grijze periode van lockdown, winter en stilte, weer leven in Gramsbergen. We mogen weer naar de kapper en de kerk. Clubs en koren komen weer bij elkaar en er is ook letterlijk veel nieuw leven. In Gramsbergen worden zelfs, zo hoorde ik van de week, zo veel baby’s geboren dat de vroedvrouwen en kraamhulpen het werk niet aankunnen. Ook wat betreft huwelijken trekt het aan. Zowel collega Broekman als ik mogen de komende maanden voorgaan in een trouwdienst.

 

Een leuke bijkomstigheid van deze ‘hausse’ aan geboortes en bruiloften, is dat als ik dominee wat vaker op bezoek ga bij jonge mensen. Het zijn vrolijke visites waarin het op een goed moment ook over God gaat en over geloven. Opvallend is dat veel van mijn gesprekspartners dan over de dood beginnen. Verbaasd vraag ik: je gaat trouwen of je hebt een kindje gekregen … hoe komt het dat je nu de dood ter sprake brengt? Een vader legde het me uit: dat komt, zei hij, omdat God voor mij alles met dit onderwerp te maken heeft. Is er leven na de dood, dan bestaat God; is geen leven na de dood, dan bestaat God niet.

Misschien is het jammer. Misschien ook niet. Maar in de Bijbel gaat het eigenlijk nooit over deze vraag. Ook het verhaal over Lazarus gaat er niet over. Niet over een leven na de dood en evenmin over de vraag of God bestaat. Het verhaal over Lazarus gaat wel over de vraag of wij bestaan. Tja, nogal wiedes bestaan wij. We eten en bewegen toch. We  slapen, werken, krijgen kinderen. Ja, soms voelen we ons in dat alles bedreigd door een ziekte of andere zorgen, maar bestaan, dat doen we zeker.

 

Is dat zo? Bestaan we? Of doen we alsof we bestaan? God heeft ons geschapen, God heeft ons bedoeld als zijn beeld en gelijkenis. Maar zijn we dat ook? Zijn we het echt? Zijn we verbonden met God en onze naasten? Bestaat ons leven uit geloof en hoop en liefde? Zijn we ons bewust van Gods adem die ons elke dag, elke minuut doet leven? Of hapert er iets, zijn we op een of andere manier een beetje dood van binnen, beklemd door angst of zorgen, zodat we ons er misschien nauwelijks bewust van zijn hoe we snakken naar een woord dat het ware leven in ons tevoorschijn roept, losmaakt, bevrijdt?

 

Lazarus. We kennen zijn naam. Die betekent God, help mij. Johannes vertelt ons dat hij de vriend is van Jezus en de broer van Maria en Marta. Meer weten we niet. Hij doet niets. Hij zegt niets. Terwijl zijn zussen met van alles in de weer zijn, is Lazarus passief, letterlijk en figuurlijk het lijdend voorwerp. Hij is ziek en gestorven. Er wordt met hem gedaan. Best wel lastig, vind ik. Zo’n hoofdpersoon die niet zelf handelt. Misschien hadden we vanochtend liever gehoord over een moedige held. Of over iemand die de juiste keuzes maakt. Want zo ziet onze ideale mens er toch vaak uit: als iemand die zelf beslist en zelf de verantwoordelijkheid neemt, de goede weg gaat.

 

Bij Lazarus niets van dit alles.

 

Is hij daarom een ander, een vreemde voor ons? Staat Lazarus ver van ons af? Hij woont in Bethanië, het huis van de armen, ook niet erg passend bij onze situatie. En toch … en toch … Ik kan niet voor u of voor jullie spreken, maar mij overkomt het wel degelijk: het gevoel net als Lazarus als het ware verlamd te zijn, niet in staat te zijn tot handelen. Het overkomt me als ik naar het journaal kijk en overdonderd word door het wereldleed. Als ik nadenk over de toekomst van de kerk. Als ik op bezoek ga bij iemand die niet meer beter kan worden. Ik schiet tekort, kom tekort, sta met lege handen. Samen met de zieke snak ik naar een woord dat het ware leven tevoorschijn roept, losmaakt, bevrijdt …

 

Ik weet mij een Lazarus. Ook omdat ik net als deze Bijbelse figuur en net als u en jij kwetsbaar ben, sterfelijk. Ja, het is waar: Lazarus wordt aan het einde van het verhaal opgewekt uit de dood, maar uiteindelijk zal ook hij een tweede dood sterven. Want de dood is ook in de Bijbel een onomstotelijke realiteit, een feit, zo echt als wat. Lazarus is niet schijndood. Hij heeft geen bijna-doodervaring. In tegendeel. Hij ligt al vier dagen in het graf. Zijn lichaam is al in staat van ontbinding. Het stinkt. Kortom, uiteindelijk komt Jezus te laat. Bij ons net zo goed als bij Lazarus. Uiteindelijk gaan we allemaal dood. Daar kan niets of niemand iets aan veranderen. Ook Jezus niet.

 

Maar dat wil niet zeggen dat Jezus onverschillig is. Hoewel we dat even zouden kunnen denken. Vooral omdat Jezus zo lang wacht voordat hij naar Lazarus toegaat. Maar zelf denk ik dat we het dralen van Jezus het best kunnen vergelijken met zijn slapen tijdens de storm op het meer. Ook bij de bruiloft te Kana komt Jezus niet meteen in actie als Maria veronderstelt dat haar zoon stante pede het tekort aan wijn moet oplossen. Jezus is geen tovenaar of magiër, Hij is de Messias die volledig vertrouwt op de eeuwige, op God.

 

En vertrouwen is geen onverschilligheid. Als Jezus arriveert en hoort dat Lazarus gestorven is, toont hij zich diep bewogen. Hij huilt.

 

Maar hij zegt ook: ik ben de opstanding en het leven. Alsof hij overal boven staat. Boven het leed en het verdriet. Boven de dood. Dat past zo op het eerste gehoor niet bij zijn tranen.

 

Wat is er aan de hand? Martha herinnert zich haar laatste catechisatieles. Ze zegt: ik weet dat Lazarus op de laatste dag zal opstaan. Maar Jezus corrigeert haar. Het gaat niet om de laatste dag. Het gaat ook niet om het leven na de dood. Het gaat om het leven hier en om het leven nu. Daarom zegt hij: Ik ben de opstanding en het leven. Dit is een van de vele ik-ben zinnen van Jezus in het Johannes-evangelie. Zoals ook ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’; ‘Ik ben het brood’; ‘Ik ben het levende water’; ‘Ik ben de ware wijnstok’, Met deze ‘ik ben’-zinnen vereenzelvigt Jezus  zich met de eeuwige, met God. Zijn naam luidt Ik ben die ik ben.

 

En met Ik ben die ik ben komen we bij de kern van de tekst, de kern van ons eigen leven. God is.  En in Jezus is hij onder ons, met ons, bij ons, in ons. En omdat God is, daarom kunnen wij zijn. Wij kunnen bestaan omdat Jezus bestaat. En wij kunnen leven, omdat Hij leeft. Niet alleen later, na onze dood, maar nu al. En met leven bedoel ik niet alleen dat je kunt eten en werken, maar dat je leeft zoals je bedoeld bent, dat je leeft vanuit liefde.

En het is daarom dat Jezus niet anders kan dan diep bewogen zijn vanwege het lot van zijn vriend. Jezus huilt niet ondanks het feit dat hij de opstanding en het leven is. Hij huilt omdat hij de opstanding is en het leven. Jezus huilt omdat hij van Lazarus houdt.

 

En vervolgens staat hij te roepen. Kom tevoorschijn. Wees! Besta! Leef!

 

lazarus van gogh.jpg

 

Vincent van Gogh is geestelijk ingestort en is opgenomen in een psychiatrische inrichting. Waarschijnlijk voelt zijn depressie alsof hij levend dood is, want juist tijdens deze ziekteperiode maakt hij dit schilderij. Een afbeelding van de opwekking van Lazarus. Als je het schilderij goed bekijkt, zie je dat Lazarus een lang gezicht heeft met ingevallen wangen en een rode baard. Hij lijkt sprekend op Van Gogh. Jezus zelf zien we niet. Maar kenners zeggen dat de opgaande zon Jezus verbeeldt. Zal Van Gogh tijdens het schilderen gevoeld hebben dat Jezus ook om hem huilt? Zal hij de trekkende kracht hebben gehoord van Jezus’ stem? Vernam hij de roep ‘Kom tevoorschijn, leef’? Ik hoop het zo!

 

Het voorbeeld van Vincent van Gogh is heftig. Misschien is het in uw of jouw leven wat rustiger. Maar ook dan is het mogelijk de roep van Jezus op te merken. Ervaar hoe hij geraakt is als jij vastzit in een chronische ziekte, als je wakker ligt door te grote zorgen, als je je geïsoleerd voelt, afgesneden van je geliefden. Als je hunkert naar verandering, maar zelf niet weet hoe die er moet komen. We zijn allemaal Lazarus, en ik geloof dat Jezus bewogen is om ons lot. Hij staat te wachten en roept ons tevoorschijn. Kom naar buiten. Leef.

 

Ja, oké, je leeft. Maar uiteindelijk zullen we door een ziekte of ongeluk of ouderdom wel degelijk sterven. Wat betekent het verhaal van Lazarus dán? Jezus zegt: Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft. Kortom, het volle leven, het ware leven in en met God begint nu, is nu al gaande. En wij mogen daarin participeren in en door Jezus. En dat leven is zo sterk dat zelfs onze lichamelijke dood daar geen verandering in brengt. Als je sterft, blijf je verbonden met God en met in zekere zin ook met anderen. De concrete opwekking van Lazarus is hiervan het teken.

 

‘Geloof je dat?’ vraagt Jezus. Marta antwoordt meteen met een stellig ‘ja’. Ik doe dat soms met haar mee. Andere keren aarzel ik. Dan weet ik het even niet meer en troost ik mezelf met het feit dat Lazarus ook niets zegt en toch door Jezus wordt opgewekt. Ja, soms bruis ik van vertrouwen, maar andere keren ben ik onzeker, twijfelachtig. En toch. Ik sta hier op de kansel. En soms zit ik tussen jullie in de banken. Met het verlangen, de hoop en de verwachting de stem te horen, opdat het ja opnieuw in mij wordt opgewekt, tevoorschijn wordt geroepen.

Ik hoop dat ook voor u en jullie:

Hernieuwd geloof

vernieuwd leven.

In Jezus’ naam. amen


Gij zijt voorbijgegaan

 

Preek gehouden op zondag 16 januari 2022

Tekst: Exodus 33, 12-24; Johannes 2, 1-11

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

Gemeente van Jezus Christus,

 

Gelukkig hebben we in de kerk Kanazondag nog. Dan gaat het nog ’s over een bruiloft. Gelukkig hebben we in de kerk de Bijbel nog. Daar wordt tenminste nog getrouwd. Want in het gewone leven zijn de bruiloften de laatste tijd schaars. De afgelopen twee jaar ben ik met welgeteld drie stellen in gesprek geweest bij wie de geplande trouwerij en de daarop volgende kerkelijke zegening vanwege corona niet is doorgegaan. De jonge trouwlustigen zeiden: als het feest niet ten volle gevierd kan worden, uitbundig dus en met veel mensen dicht op elkaar, dan stellen we ook de plechtigheid liever uit.

 

De schaarste aan bruiloften maakt dat we ons kunnen inleven in de schaarste in Kana. En dat natuurlijk niet alleen omdat geplande trouwerijen niet door gaan, maar ook omdat we op allerlei andere vlakken kaalslag ervaren. Onder meer als gevolg van corona en de maatregelen tegen corona. In Kana zijn de vaten leeg. Bij ons zijn de agenda’s leeg. Zo veel activiteiten gaan niet door. Misschien ervoeren we deze leegte in het begin van de coronatijd nog als prettig. Zonder de vele vergaderingen, afspraken en andere sociale verplichtingen konden we immers even op adem komen, hadden we tijd voor het gezin, een goed boek, een lange wandeling. Maar inmiddels wordt de situatie nijpend. De dagen rijgen zich aaneen en door het gemis aan afwisseling verglijdt de tijd.

 

De vaten zijn leeg. Er is geen wijn.

 

Wat zou het fijn als ik nu kon zeggen dat we dit alles gemakkelijk aan zouden kunnen als we ons maar op God zouden verlaten. Wat zou het fijn zijn als ik kon zeggen: met het juiste geloof en de goede instelling, ervaren we geen leegte meer, maar vervulling. De ware volheid komt van Jezus of God de vader, de Geest. Halleluja!

 

Nu geloof ik inderdaad dat dit zo is. Alleen is het wel zo dat de ervaring vaak nogal achterblijft. Misschien dat een enkeling wel degelijke elke dag de goddelijke vervulling voelt, maar uit ervaring kan ik zeggen dat bij de meesten – ook bij kerkmensen, ook bij mezelf! – dit anders is. Ja, je gelooft echt wel, nou ja soms en dan weer vaker, maar ondertussen voel je je door kale dagen, het gebrek aan sociale contacten en het gemis aan gezamenlijke kerkdiensten van binnen een beetje uitgehold. Als was je een van de lege vaten in Kana. Er is geen wijn.

 

Misschien voelt Mozes zich ook een leeg vat. Of is hij bang dat hij zich gaat voelen als een leeg vat. Hij moet namelijk verder met zijn lange reis door de woestijn. En dat met een volk dat liever een gouden kalf aanbidt dan God de Heer. Gelukkig weet hij door te smeken en te bidden te voorkomen dat God zijn volk als vergelding voor dit vergrijp vernietigt. Maar bij de hervatting van de reis, is Mozes onzeker of de Heer meegaat. Want het zou een ramp zijn als dit niet zo is. Ja, de weg zal hoe dan ook zwaar zijn, en kaal en vol gevaren – daar zal niets of niemand aan iets kunnen veranderen – maar Mozes kan deze reis alleen volbrengen als God hem en alle anderen vergezelt. En gelukkig belooft God dat hij dit zal doen.

 

Maar hierop wordt Mozes overmoedig. God als metgezel is voor hem toch niet genoeg. Hij wil dat God meer doet, meer is dan een metgezel. Hij wil God zien. Kortom, Mozes wil Gods volheid hier en hij wil Gods volheid nu. Hier stapt Mozes een grens over, die hij niet over kan. Want God is geen product dat je met click & collect kan bestellen. God is geen stopverf waarmee we menselijke gaten kunnen vullen. Wij kunnen God niet maken zoals wij hem willen hebben … het is onmogelijk om hem rechtstreeks te zien. En toch reageert de Heer vol mededogen op Mozes’ vraag. Hij wijst hem een plaats in een kloof en belooft: straks, als ik langskom, dan houd ik mijn hand voor jou. Zo bescherm ik je tegen al te veel heerlijkheid, al te veel majesteit, al te veel grootheid. Pas als ik voorbij ben, haal ik mijn hand weg en kan je me zien. Maar alleen van achteren.

 

Zou dat bij ons ook zo kunnen zijn? Zouden wij in ons huidige leven, dat misschien niet alleen lijkt op de kale bruiloft te Kana maar ook op de barre woestijnreis van Mozes, zouden wij in ons leven gebeurtenissen, plaatsen, mensen kunnen aanwijzen waarvan we kunnen zeggen: God is ons voorbijgegaan? Nee, niet als ultieme of spectaculaire ervaring … maar als een spoor, als voetstappen op het strand, als een diep weten: net was hij er nog, maar nu niet meer. Maar in de lucht hangt nog de wind van zijn voorbijgaan. We ruiken nog de geur van zijn aanwezigheid, voelen op onze huid de afdruk van zijn hand.

 

Ja, klip en klaar en glashelder zijn dergelijke ervaringen niet. Maar zo is het nu eenmaal als het gaat om God en om geloven. Dat is zelfs in Kana zo. Want in Kana proeven de mensen uiteindelijk wel de beste wijn, maar als je goed leest wordt ook hier de volheid meer indirect ervaren dan direct. Ook in Kana is het niet ‘God hier’ en ‘God nu’. Nee Jezus is gewoon een gast onder de gasten die zijn moeder terechtwijst als ze van hem een instantoplossing vraagt voor de ontstane tekorten aan wijn. De bruidegom komt slechts zijdelings ter sprake en de bruid wordt niet genoemd. Ja, er gebeurt iets fundamenteels, dat is duidelijk. Maar de bruidsfotograaf is niet in staat gebleken er plaatjes van te schieten. We horen en zien niets van het wonder. Jezus zegt niets opzienbarends en doet ook niets opzienbarends. Pas na ‘het’ grote gebeuren, dus achteraf, pas bij het proeven blijkt dat het water geen water, maar wijn.

 

Dit is er is vastgelegd: Maria geeft de dienaren de opdracht om naar Jezus te luisteren. Jezus draagt ze vervolgens om de vaten te vullen met water. En – hoe wonder bovenwonderlijk – dat doen ze!!!

 

Je wilt wijn, je snakt naar vervulling, vreugde, een rechtstreeks contact met God. Alleen maar erop vertrouwen dat Hij erbij is, dat Hij met je meegaat is niet genoeg. Je wilt God zien of anders op zijn minst zijn grootsheid of vervulling ervaren. Je wilt het zeker weten. Maar het enige wat je te horen krijgt, is dat je zelf aan de slag moet, dat je zelf de vaten moet vullen, met water. Tja, meer kan ik er ook niet van maken. En dat is ook wel jammer. Zeker voor degenen die verlangen naar rotsvaste zekerheden, spectaculaire genezingen of magie. Vaten vullen heeft daar verrassend weinig mee te maken. Maar aan de andere kant, als we dat doen, zijn de vaten in ieder geval niet meer leeg. Nee, erg bijzonder is water niet. Maar aan de andere kant: water lest wel de dorst. Water wast wel schoon. Door water groeien bomen, planten en bloemen.

Dus hoe gewoontjes het water ook is en hoe simpel ook de opdracht … we moeten ook niet doen alsof het niks is. De vaten vullen met water. Ik denk hierbij aan de gewone dingen die horen bij leven en geloven. Ik denk aan God danken dat je leeft. Geregeld uit de Bijbel lezen. Goed zijn voor je naaste, trouw zijn als kerklid, mensen die anders zijn niet diskwalificeren. De vaten vullen met water. Dat geloven, hopen, liefhebben … niet omdat je er nu zo veel bij voelt of omdat deze levenshouding je meteen van alles oplevert of omdat alles er ineens een stuk gemakkelijker door wordt. Maar omdat de Heer het van je vraagt.

 

Want dat is het echte wonder in het verhaal, dat de obers doen wat Jezus van ze vraagt. Dat wij doen wat Jezus van óns vraagt. Blijkbaar is er iets in zijn woorden, in zijn gestalte, alles wat er over hem gezegd wordt, dat smaakt naar meer, dat verwijst naar groter, naar God. Jezus zegt: vul de vaten met water. En de obers doen wat hij vraagt.

 

Lieve gemeente. Ik denk dat wij op dit moment óók doen wat Jezus vraagt. Door onze kerkdienst te houden vullen we de vaten. Nee, tot grootse dingen zijn we niet in staat. We hebben alleen water tot onze beschikking. Maar ons vat is hierdoor in ieder geval niet meer leeg. Ook als we straks in ons gezin doen wat we moeten doen. Als we voor de ander net dat stapje meer lopen. Als we nadenken hoe we ondanks alles aan gemeenschap kunnen bouwen. Op al dat soort momenten doen we wat de Heer van ons vraagt. We vullen de vaten met water.

 

En vroeg of laat zal het gebeuren. Ik ben er zeker van. Vroeg of laat zal de ceremoniemeester komen. Of iemand in je omgeving. Een toevallige passant. Een zus, een vriend, een collega. Misschien ben jij die iemand zelf wel, die op het moment van proeven geen water op de lippen krijgt, maar wijn. Gods volheid in jouw leven. Nee, we kunnen die volheid niet pakken. De ervaring is bijna altijd iets wat je alleen achteraf kunt duiden. Maar ze is er. Voor u, voor jou, mij. Ons allemaal. Amen


De hemel breekt open

 

Preek gehouden op zondag 25 december 2021 (eerste kerstdag)

Tekst: 

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

Gemeente van Christus en alle anderen die het feest van Gods komst naar de wereld willen vieren,

 

Daar zitten we dan. Wij hier met enkele medewerkers en SDG in de kerk en u en jullie thuis via de kerkomroep met ons verbonden. Alweer geen Kerst zoals Kerst hoort te zijn. Geen kerstnachtviering met het hele dorp in een bomvolle sporthal, niet met zijn allen uit volle borst Ere zij God zingen. Maar alleen of met een enkele ander naar het beeldscherm kijken. En wat is het risico dan groot dat we ons toeschouwers voelen, mensen die van afstandje toekijken. Zo van: nou, dat hebben ze knap gedaan of … dit had beter gekund. Natuurlijk. We laten ons niet kennen, we zingen moedig mee, sluiten onze ogen bij de gebeden. Maar tegelijk voelen we afstand, missen we de warmte en geborgenheid dat het kerstfeest ons altijd heeft gegeven.

 

Hoe warm en geborgen voelen de herders zich eigenlijk? Ze zitten ’s nachts op een veld  en hebben het wellicht een stuk kouder dan wij in onze huiskamers. Ook figuurlijk gesproken zitten ze er niet warmpjes bij.  Ze horen namelijk niet tot de kern van de samenleving, doen niet mee aan de regering van Herodes, laat staan die van Augustus en Quirinius. Ze behoren evenmin tot de middenstand in het dorp, noch tot het onderwijspersoneel. Ze zijn geen boer, pakjesbezorger, verzorgende of accountant. Niets van dit al. De herders in het Israël van het jaar 0 hebben meestal geen vaste woon- of verblijfplaats en bevinden zich dus aan de rand van de maatschappij. Hun leven is hard en kaal.

 

En juist in dít leven breekt de hemel open.

 

Hoe is het ondertussen met Maria en Jozef? Deze bewoners van Nazareth worden op reis gestuurd door de machthebbers van het grote rijk waar Galilea deel van uitmaakt. Keizer Augustus vindt dat alle mensen geteld moet worden en dus worden alle mensen geteld. Wellicht wil de keizer met deze telling grip op zijn rijk houden, zoals Van Dissel, de Jonge  en Rutte met hun dashboard grip op corona willen hebben. Helemaal niet verkeerd, maar aan de andere kant is de vraag of grip en controle altijd en eeuwig de enige weg is.

 

Zoals de meeste mensen zijn ook Maria en Jozef gehoorzaam aan de overheid. Ze reizen af naar Bethlehem om zich te laten inschrijven. Als ze arriveren, blijkt het zorgvuldig uitgedachte en opgetuigde systeem toch niet te werken. De computers lopen vast, de toeloop is te groot, het aantal bedden voor vluchtelingen te klein. Nergens is nog een overnachtingsplaats te vinden. Nee, Maria en Jozef zijn geen anarchisten. Ze zwemmen niet willens en wetens tegen de stroom in. Maria en Jozef saboteren de regels van de overheid niet. Integendeel. Ze zijn gewone, brave burgers die het liefst een zo normaal mogelijk leven leiden. En toch … en toch  komen ze door een samenloop van omstandigheden op de rand van de maatschappij terecht. Ze vallen er bijkans overheen.

Ze belanden in een tochtige stal. Daar buiten, in de schaduw van het bestaan, rollen ze hun matrasje uit. En juist in die nacht en op die plek breken Maria’s vliezen.

 

En juist in die nacht en op die plek breekt de hemel open.

 

Lieve mensen, wat ben ik dankbaar voor dit goede nieuws. En wat heb ik juist in deze tijd nood aan dit goede nieuws. Want als ik eerlijk ben, stemt ons huidige leven mij niet optimistisch. Moet ik de zorgen opsommen? Nou, heel kort dan. Ziekte en dood door corona. Kinderen die niet naar hun clubs kunnen, die leerachterstand oplopen, elkaar missen. Ouderen, alleenstaanden, gezinnen die leiden aan te weinig contacten met andere mensen. Torenhoge gasprijzen, torenhoge prijzen van woningen. Russische troepen aan de Oekraïense grens. Een sociaal plan dat in het in de Verenigde Staten niet haalt. Overstromingen, hitte en andere klimaatproblemen. Boeren die gek worden van de regels … ik weet niet hoe u hiermee omgaat, of jij, maar ik steek soms het liefst mijn hoofd in het zand, kijk liever naar een leuke film dan naar het journaal. Ja, de boosterprik komt er aan, en ik doe er van harte aan mee, maar optimistisch ben ik niet.

 

Ja, misschien komt er over niet al te lange tijd iemand met een masterplan. Misschien zijn er knappe koppen die nadenken over een andere samenleving en een nieuw normaal, zijn er geleerden met ideeën voor herstel of vernieuwing. Dat moet toch? Dat zal toch?

 

Maar zoals gezegd. Optimistisch ben ik niet. Dat heeft wellicht te maken met mijn diepe overtuiging dat veel problemen niet zomaar te fiksen zijn. Ja, wetenschappers, politici, werkers, medici en andere deskundigen kunnen veel, maar ook heel veel niet. Zelfs al zou de zorg een miljard euro extra krijgen, dan nog krijgen mensen op te jonge leeftijd kanker, en lijden er mensen dagelijks pijn. Gisteren bezocht ik één van hen. Bij hem hoefde ik met optimisme niet aan te komen. Dat levensgevoel gaat te veel uit van de veronderstelling dat er uiteindelijk voor alles een oplossing is. Dat is niet zo. Ten diepste en ten laatste hebben we ons leven niet in de hand.

 

Onprettig is dat, pijnlijk. Sommigen van ons worden er wat bang van. Ik in ieder geval wel.

 

En dan begint Lucas zijn verhaal met: ‘In die tijd’. Hij bedoelt natuurlijk de tijd van Augustus en van Quirinius, maar hij bedoelt naar mijn overtuiging net zo goed de tijd van Napoleon, Hitler of een andere dictator of de tijd van de pest, van cholera of van corona. Want waar het Lucas om gaat is dat het wonder boven wonderlijke in de concrete wereldgeschiedenis plaatsvindt, dat wil zeggen in de  geschiedenis die onbehaaglijk is en ingewikkeld en die Jesaja typeert als een toestand van duisternis. Nu, in deze donkere situatie breekt God de hemel open en komt hij aan het licht.

 

Aanvankelijk slaat de schrik de herders om het hart. Maar de angst van de herders is een andere dan de onze. Wij zijn – heel begrijpelijk – bang voor ziekte, besmetting, dood, verlies, en meer van dat soort dingen. De herders daarentegen schrikken van de stralende luister van God. Schrik voor God? Vroeger zeiden we vreze des Heren. Dat klinkt ons nu ouderwets in de oren. Maar ze geven wel duidelijker aan waar het om gaat. Namelijk om ontzag voor de Heer, voor God. Ontzag voor de eeuwige die aan het begin staat en aan het einde en die de wereld, het leven, ons dus ook,  in zijn hand houdt.

 

Het gaat om een houding van eerbied, nederigheid, dankbaarheid jegens datgene wat groter is dan onszelf.

 

En ik geloof dat een beetje meer van die houding ons geen kwaad zou kunnen doen. Want hoe zou het voor jou zijn en voor u en voor mijzelf, als we wij onze angst voor wat er in de wereld en in ons leven gebeurt, laten transformeren in vrees, ja ontzag voor de eeuwige? Hoe zou het zijn als we afscheid nemen van ons gesloten wereldbeeld waarin we ons vastklampen aan de gedachte dat we het zelf allemaal kunnen … Hoe zou het zijn als we stapje voor stapje groeien in vertrouwen en overgave? En dat dan ons fnuikende pessimisme of ons oppervlakkige optimisme plaatsmaakt voor hoop op Hem die heeft gezegd: ik laat nooit los het werk van mijn handen?

 

Het ís een mogelijkheid. Het ís een weg om te gaan. Ikzelf verlang ernaar, ervaar deze weg soms al. Het voelt als vaste grond onder de voeten.

 

Maar het verhaal is nog niet ten einde. Want de engel vertelt de herders dat hij goed nieuws heeft. Blijkbaar gaat afscheid van een niet gesloten wereldbeeld, blijkbaar gaat het leven onder een opengebroken hemel dus om meer dan om ontzag voor en overgave aan de hemelhoge Heer. Ja, die hemelhoge Heer bevindt zich aan het begin en aan het einde van de wereldgeschiedenis. Hij omgeeft ons met zijn licht. We mogen ons in dit licht geborgen weten. Maar het goede nieuws van vandaag is dat dit licht niet alleen rondom ons is, boven, onder, voor en achter, maar ook midden in ons bestaan. Dus midden in ons gewone en soms ook zo gewonde leven. ‘Dit is het teken,’ zegt de engel, ‘jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in doeken gewikkeld in een voederbak ligt.’

 

Na deze boodschap zien de herders het immense engelkoor: helder, licht, hemels. Ze zingen ‘ere zij God’. En dan is het donker. Het is alsof de hemel zich weer sluit. Ware het niet, ware het niet dat een paar kilometer verderop, aan de rand van het stadje Bethlehem, in een onbeduidende wijk, een gebouwtje voor dieren staat. Wanneer de herders deze stal naderen, zien ze dat er vanonder de deur licht kiert.

 

Het is hetzelfde krachtige en goddelijke licht dat ze net aan de hemel hebben gezien. Het komt van het kind dat later Licht van de wereld zal worden genoemd. God met ons, God als ons. God in de geschiedenis. Als vlees en bloed met ons verbonden. Ook nu, juist nu en zelfs als we zelf even niet meer geloven. Dan nog, dan nog is hij onder ons aanwezig en laat hij ons niet in de steek. We zijn niet alleen. Amen


Schoot van ontferming

 

Preek gehouden op zondag 12 december 2021 (derde advent)

Tekst: Lucas 1, 39-45

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

Er is sprake van een raar misverstand in de wereld van kerk en geloof. Dat misverstand betreft het idee dat geloven vooral iets is van het hoofd. Het hart mag soms nog een beetje meedoen, maar het lijf heeft er volgens velen weinig tot niets met een gelovig leven te maken. Het gaat in het christendom – zo denkt men in het algemeen – om geestelijke zaken, om overtuigingen, verheven gedachten, iets hoogs, zuivers, onstoffelijks. Je kunt erover spreken en preken, erover in de Bijbellezen, er liederen over zingen … maar al die zaken vinden toch vooral plaats in het hoofd.

 

Huid en haar, benen, buik en bekken spelen als het gaat om de omgang met God geen rol. Vaak is ons zelfs geleerd dat we als christenen ons lichaam, en dan met name ons onderlijf, moeten wantrouwen, onderdrukken, disciplineren. Want in de buik huizen enkel de instincten: drift, hartstocht, agressie. Die brengen meer kwaad dan goed.

 

Nu is het inderdaad waar dat het je alleen laten leiden door instincten tot brokken leidt, maar verder is de miskenning van het lichaam toch niet bepaald Bijbels. Zo blijkt ook vanavond weer uit de woorden van Jesaja en Lucas. Want hier en op zoveel andere plaatsen in de Bijbel doet het lichaam volledig mee. En dan niet enkel als stoffelijk omhulsel of als tijdelijke jas rondom een ziel die voor de hemel bestemd is. Nee, het lichaam zelf is belangrijk. Het is een vindplaats van geloof, hoop en liefde, een plek waar God en mens elkaar kunnen ontmoeten.

 

Het gaat in onze evangelielezing in de eerste plaats om zwangerschap. Zelf heb ik dat nooit aan den lijve ervaren, net zo min als de mannen onder ons. Maar er is mij verteld dat je – als je in verwachting bent – het nieuwe leven al na enkele weken kan voelen. Eerst als een lichte kriebel, als vlinders fladderend in de buik, zo vertelde een ervaringsdeskundige mij, maar naarmate het kindje groter wordt, voel je steeds nadrukkelijker hoe jij de gastvrouw bent van jong menselijk leven met benen, armen en een hoofd. Negen maanden mag je dit ontkiemende bestaan laten groeien, mag je het koesteren, behoeden, bewaren, dragen. In jouw lijf, met jouw warmte, jouw bloed.

Wat een voorrecht.

 

Voor Maria en Elisabeth is dat zeker ook zo. En omdat de één te jong is voor een normale biologische conceptie en de ander te oud,  beseffen beiden nóg meer dan anderen: het kind dat ik in mij draag is niet van mij, het is van God. En wat het kind van Maria betreft, Elisabeth weet dat het kind van haar nicht God de Heer zelf is. Ze roept immers verwonderd uit Wie ben ik dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt? Hoe weet Elisabeth dit? Kent ze de ware identiteit van Maria’s kind door na te denken, door haar hersens te gebruiken? Heeft ze het in de synagoge gehoord? Nee, het is haar lijf dat haar dit duidelijk maakt. Want juist op het moment dat de beide vrouwen elkaar ontmoeten roert haar ongeboren kind zich in haar lichaam, springt het op in haar schoot. Kortom, het is geen gedachtegoed, geloofsovertuiging of mening die Elisabeth tot geloof brengt. Het is een plek, diep in haar binnenste, een plek waar zij verbonden is met de ander, in dit geval Maria en de ongeboren Jezus … en met God.

 

Wat ik daar voor ons gewone gelovigen uit aflees is dat wij ook wel eens wat meer naar onze buik zouden mogen luisteren en misschien eens wat minder opinies moeten posten of twitteren. Nee, ik pleit er niet voor om onze hersens uit te zetten. We hebben ze niet voor niets gekregen. Goed nadenken is ook bij geloven belangrijk. Nadenken helpt ons tegen uitwassen, houdt ons bij de les, zorgt ervoor dat we niet zomaar met alle winden meewaaien. Maar God heeft ons ook een hart gegeven, en handen en benen én een schoot. Ik bedoel dus die intieme plaats in ons binnenste waar onze intuïtie huist en waar we op een diepere manier in contact staan met de ander en met God.

 

Vanwege hun baarmoeder zijn vrouwen zich daarvan mogelijk eerder bewust, maar Bijbels gezien hebben ook mannen een schoot. Kijk maar in de Bijbel. Daar vertelt Jezus over de rijke man en de arme Lazarus. De rijke man wordt na zijn sterven hevig gekweld in het dodenrijk. Lazarus daarentegen wordt na zijn dood door de engelen weggedragen om vervolgens te rusten in Abrahams schoot. De evangelist Johannes schrijft over de leerling die Jezus liefhad. Ook hij ligt volgens de klassiekere vertalingen in de schoot van zijn meester.

 

In de nieuwe vertaling zien we op deze plekken het woord schoot niet meer terug. Blijkbaar vonden de vertalers de schoot te vrouwelijk voor mannen als Abraham en Johannes, voor God … want ook dat staat in de Bijbel. Jammer. Het beeld spreekt mij juist zeer aan. 

 

Zoals gezegd, lang niet iedereen van ons heeft zwangerschap aan den lijve ervaren. Maar we zijn ons leven wél allemaal in de baarmoeder begonnen. Niet dat we het ons bewust herinneren, maar ik denk dat ons lichaam het zich nog wel herinnert. Vooral op momenten wanneer we beschutting zoeken tegen kou, onheil of verdriet. We wikkelen ons in een dekentje, trekken onze benen op, als waren we een foetus in de buik van de moeder. Als het goed is, verlangen we niet 24 uur per dag op een dergelijke manier terug naar de moederschoot. We zijn immers volwassen mensen. We dragen onze verantwoordelijkheid, zijn actief. Maar daaronder en daarboven is er dat fundamentele besef gedragen te worden door ultieme geborgenheid, gekoesterd te worden in de schoot van ontferming die we bijbels gezien mogen verbinden met God zelf.

 

In Jesaja 66 vergelijkt God zichzelf niet zozeer met een moeder, maar met een vroedvrouw. Jeruzalem is de barende vrouw. Maar het is God die het nieuwe leven geboren laat worden, laat baren.

Dan komt vervolgens toch het beeld van de moeder

God draagt het nieuwe leven op de heup

en wiegt hem op zijn schoot.

Zoals een moeder haar zoon troost,

zo zal Ik jullie troosten;

 

Want nee, het gaat bij de schoot niet om een neutraal gebied, om iets dat geen inhoudelijke waarde heeft. Integendeel. De schoot is een specifieke plek van ontferming en barmhartigheid. Het is opvallend en verrassend dat het Hebreeuwse woord voor barmhartigheid nauw verwant is met het Hebreeuwse woord voor baarmoeder én met het Hebreeuwse woord voor ingewanden. Dit laatste is in het Grieks, de taal van het Nieuwe Testament, trouwens ook zo. Vertelt Jezus dat de Samaritaan bij het zien van de beroofde halfdode man op de weg medelijden krijgt, dan doelt Jezus hier niet op aangeleerde moraal of op liefdadigheid waarbij de Samaritaan zelf buiten schot blijft. Het tegendeel is waar. De Samaritaan wordt bij het zien van de gewonde man diep in zijn binnenste getroffen. Het staat er letterlijk. Wij vertalen de Griekse woorden met ‘hij kreeg medelijden’ of met ‘hij werd met ontferming bewogen’, alsof het het lichaam er niets mee te maken heeft. Maar de ingewanden worden wel degelijk letterlijk in de tekst genoemd. Kortom, dat de Samaritaan de gewonde verzorgt en naar een onderkomen brengt en daarvoor betaalt, dat heeft niet in de eerste plaats te maken met een juiste geloofsovertuiging of mening. Dat heeft te maken met een plek, diep in zijn lijf, een plek die geraakt wordt door de noodlijdende ander, een plek waar hij verbonden is met God. Daar ontspruit de barmhartigheid!

 

Nadat Maria en Elisabeth elkaar hebben ontmoet, beseft Maria met haar hoofd, met haar hart én vooral met haar buik wie het kind is dat zij draagt. Het is de barmhartige Heer. Over hem begint zij te zingen:

Heersers stoot Hij van hun troon

en wie gering is geeft Hij aanzien.

Wie honger heeft overlaadt Hij met gaven,

maar rijken stuurt Hij weg met lege handen.

Hij trekt zich het lot aan van Israël, zijn dienaar,

zoals Hij aan onze voorouders heeft beloofd:

Hij herinnert zich zijn barmhartigheid

jegens Abraham en zijn nageslacht,

tot in eeuwigheid.’ (Lucas 1, 52-55)

Amen


Volhouden

 

Preek gehouden op zondag 28 november 2021 (eerste advent)

Tekst: Lucas 1, 5-25

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

 

Buiten staan vele mensen op het plein. Ze zijn stil, ze bidden. Binnen is de priester aan het werk. In de tempel brengt hij namens hen een reukoffer tot God. Hoe vaak zijn ze al niet op het plein geweest? Misschien wel ontelbare keren. Telkens weer is er het ritueel met de priester, het offer en het gebed van de mannen, vrouwen en kinderen op het plein. De priesters en de mensen, keer op keer, jaar in jaar uit doen ze wat ze moeten doen. Ze brengen eer aan God.

 

Hoe staan ze er vandaag? Ja, zo op het oog is iedereen het zelfde. Ze doen wat ze moeten doen, maar wat leeft er in hun binnenste? De één zal verdrietig zijn, de ander blij, weer een ander hoopvol. Sommigen staan er alleen maar omdat het nu eenmaal zo hoort. Met hun gedachten zijn ze afwezig. Anderen vinden het een goede gewoonte om je keer op keer naar de tempel te begeven. Weer anderen zijn juist vandaag naar de tempel gereisd, omdat zij een bijzonder gebed hebben. Misschien bidden ze wel om genezing of om uitzicht uit verdriet. Wellicht zijn er onder hen wel mensen die hopen op een lichtpuntje in de duisternis. Anderen zijn dankbaar omdat hun gebed is verhoord. Er zullen er daarentegen ook zijn, die het moeilijk vinden om te bidden. Want, waarom zou je het eigenlijk doen? Wat helpt het? En toch staan ook zij er, misschien wel tegen beter weten in.

 

En zo staat daar buiten een bonte stoet van zoekers en ‘zekerweters’, twijfelaars, gelovigen en wat minder gelovigen. En wat lijken ze op ons. Wij die hier naar de kerk gekomen zijn of de dienst meemaken via computer of televisie. We hebben allemaal ons eigen verhaal. Misschien ben je ondanks de vele crises in de wereld hoopvol. Maar het kan ook dat je je moedeloos voelt door de opleving van corona en de aangescherpte maatregelen. Of je wordt vooral gedreven door je verlangen naar een lichtpunt in het donker.

Hoe dan ook. We houden samen deze kerkdienst. We bidden, zingen, lezen uit de Bijbel, delen onze gaven, ontvangen de zegen. En de vraag die de Bijbel vandaag aan ons stelt is of we daar ook iets van verwachten. Wij zitten hier, samen, in de kerk, op de eerste adventszondag. En de vraag is: verwachten wij hier ook iets van? Iets nieuws … iets van God, iets van zijn vreugdevolle redding, of … of is diep van binnen de verwachting gestold en geloven we het allemaal wel….?

 

Is de verwachting bij Zacharias gestold …? Ik weet het niet. Maar wat ik wel weet, is dat deze priester mij ontroert. Ik heb ook respect voor hem. Zacharias. Hij is priester. Twee keer in het jaar doet hij een week lang dienst in de tempel. Hoe hij zijn tijd verder besteedt, is onbekend. Zacharias is geen hogepriester, nee, gewoon priester. Wanneer je tot de afdeling van Abia hoort, dan ben je een middenmoter.

En in die hoedanigheid doet Zacharias wat hij moet doen. Hij doet wat hij hoórt te doen. Als priester, maar ook als mens. Want Lucas vertelt namelijk dat hij en zijn vrouw voor God rechtvaardig zijn. Ze leiden een onberispelijk leven, geheel volgens de geboden en wetten van de Heer. En dat betekent net als in onze tijd dat ze God dienen en hun naaste liefhebben. Dat is de orde waarin Elisabeth en Zacharias zich voegen. Dag in, dag uit. Jaar in, jaar uit.

 

Een oude man is aan het werk in de tempel. Hij is een man van God. Hij doet wat hij moet doen. En binnen in zich draagt hij een groot verdriet. Zijn vrouw en hij zijn kinderloos gebleven. Het leven heeft hen teleurgesteld. En met het groeien van de jaren is zijn hoop verminderd en uiteindelijk voor 99,9 procent vervlogen. Een kind krijgen kan immers biologisch gezien niet meer.

 

Is de hoop echt vervlogen? Helemaal? Totaal? Is de verwachting en het verlangen bij Zacharias werkelijk helemáal verdwenen, teniet gedaan, of is er toch nog een splintertje van overgebleven? Ik denk van wel. Want Zacharias gáat nog steeds naar de tempel en … hij is nog steeds priester. Dat wil zeggen een man tussen God en mensen. Hij vertegenwoordigt de mensen bij God, en hij vertegenwoordigt God bij de mensen. Als priester is hij een schakel, een tussenfiguur.

Is bij Zacharias de hoop echt helemaal verdwenen of is er toch een splintertje van de hoop overgebleven? Ik denk het wel. Want hij en zijn vrouw zijn nog steeds gelovige mensen met een rechtvaardige manier van leven. En ze zijn dat ondanks hun verdriet, ondanks hun teleurstelling, ondanks hun gemis … Zacharias en Elisabeth zijn God ondanks alles trouw gebleven.

 

Over zulke trouw zouden we meewarig kunnen doen. Want waarom zou je blijven bidden, keer op keer, jaar in, jaar uit, als God toch geen antwoord geeft? Waarom zou je weer in je huis blijven zitten, al je leuke activiteiten afzeggen, als de corona toch weer terugkomt en de stip aan de horizon veel verder weg is dan De Jonge het heeft doen voorkomen? Wat heeft het volhouden voor zin als je er niks aan hebt, als het geen resultaat oplevert, waarom zou je dan blijven bidden, blijven volhouden en doorzetten…

 

Ja, zo zouden we kunnen reageren op mensen als Zacharias. Want ook hij heeft weinig aan zijn rechtschapenheid, zijn onberispelijke gedrag en zijn priesterschap. Zijn trage, bijna saaie, leven van trouw doorgaan, levert hem bar weinig op. In ieder geval, is de vreugde en de blijdschap waar hij en zijn vrouw persoonlijk op hoopten niet gekomen. En toch gaat hij door, jaar in jaar uit, een leven lang.

 

Het lot valt op Zacharias. Hij mag dit keer het reukoffer opdragen in het heiligdom van de heer. In het reukoffer wordt de ziel van de mens op een symbolische manier aan God voorgelegd. Zoals de reuk opstijgt naar God, zo stijgt ook de ziel, opdat deze ziel niet meer gebukt hoeft te gaan onder zorgen.
 

Zacharias mag dit offer brengen. En hij prevelt het gebed dat erbij hoort. Zo zorgvuldig mogelijk. Zoals het hoort. En zoals gezegd, ergens diep van binnen, op een klein verscholen plekje in zijn hart gelooft hij dat de woorden waar zijn, dat God inderdaad de zorgen zal wegnemen, wellicht niet zijn eigen persoonlijke zorgen, maar wel die van Gods volk, ooit, ergens in de toekomst ver voorbij dan de stip aan de horizon.

 

Dan, plotseling, verschijnt er een boodschapper van God. Het is de engel Gabriël. Hij belooft vreugde en blijdschap. Niet in de verre toekomst, maar snel. En niet alleen voor Gods volk, maar ook voor Zacharias en zijn vrouw.

Drie uitzonderlijke zaken. Een engel. De aankondiging van een geboorte terwijl de ouders al oud zijn. Én de blijde boodschap dat dit kind van grote betekenis zal zijn voor velen. Drie uitzonderlijke zaken en dat in één klap. Dat is voor Zacharias wat al te veel van het goede.

 

Altijd is het gegaan zoals het gegaan is. Altijd waren de dingen zoals ze waren. Dag in dag uit, jaar in jaar uit deed hij wat hij moest doen. En nu ineens … ongehoord, wonderlijk, uitzonderlijk, volslagen nieuw, God hier, God nu Aanwezig.

 

Ja, het is te veel voor Zacharias. De integere priester kan het niet aan. Eerst wordt hij door angst overvallen en vervolgens vraagt hij om zekerheid. Hij wil weten of het waar is wat de engel zegt, hij en zijn vrouw zijn immers al op leeftijd. Gabriël snoert hem letterlijk de mond.

 

Zacharias valt dus niet meteen op zijn knieën. Hij neemt Gods boodschap niet meteen en onomwonden met beide handen aan. Maria zal dat straks wel doen. Hij niet. En dat is niet zo vreemd. Want laten we eerlijk zijn … zouden wij het kunnen? Zouden wij zo’n overmaat aan Goddelijke aanwezigheid kunnen behappen? Zouden wij die verstoring van onze orde zomaar zonder aarzeling aanvaarden…?

 

Trouwens, ook in de Bijbel staat Zacharias met zijn aarzeling niet alleen. Zelfs de grote Abraham en zijn vrouw Sara lachen zich een ongeluk als ze horen dat God zijn belofte nu echt zal nakomen. Ja, eerder is hen een groot nageslacht beloofd en Abraham gelooft oprecht in God, gaat er zelfs voor weg uit zijn vaderland. Maar inmiddels zijn hij en Sara bejaard en blijkt de belofte menselijkerwijs op zand gebouwd. En dus lachen de bejaarden om de ongeloofwaardige boodschap van de engel.

 

Zacharias is een trouw en integer mens. Een gelovige priester, die gewoon doet wat hij moet doen. En lieve mensen, het moge inmiddels duidelijk zijn dat ik de laatste ben om daar misprijzend over te doen. Zeker in de tijden waarin we nu leven, is trouw en doorzettingsvermogen een groot goed.

 

Maar …. ik denk toch ook dat de trouw bij Zacharias iets verbetens heeft gekregen. Ergens is hij blind geworden voor de mogelijkheid van het wonder, voor het goddelijke, voor het volstrekt nieuwe. Zacharias, hij kan, ondanks zijn standvastigheid en trouw ­– misschien juist door zijn standvastigheid en trouw – ik weet niet precies hoe het zit, niet meer open staan voor het onverwachte. Zacharias kan zichzelf en zijn manier van leven niet tussen haakjes zetten. Hij is niet in staat om ruimte te laten ontstaan voor het totaal andere, het wonder boven wonderlijke, voor God.

 

Want geloven is inderdaad in de eerste plaats stug doorgaan. Zacharias gaat ons daarin ontroerend voor. Het is volhouden, doen wat je moet doen, dag in dag uit, jaar in jaar uit. Het is bidden, uit de Bijbel lezen, zingen, het brood delen, de wijn schenken en wachten. Maar geloven is daarnaast ook nog iets anders. Het is ook ontvankelijk zijn. Dat wil zeggen: je handen, hart en hoofd openen en verlangen. Je uitstrekken en reikhalzend uitzien naar de vreugde en blijdschap door God beloofd. Wanneer en hoe die vreugde en blijdschap komen? We weten het niet. Zacharias ontvangt dit cadeau van God pas heel laat, aan het einde van zijn leven. Anderen ontvangen het eerder of vaker. Weer anderen pas na hun sterven. Maar wanneer en op welke manier dan ook, De Eeuwige zál zijn naam waar maken. Zijn naam die luidt: Ik zal er zijn.

God, aanwezig in ons bestaan. Concreet, voelbaar en echt.

Mogen ook wij ons daartoe geroepen weten.

Om vol te houden

En te verwachten

elke dag van ons leven. Amen


 

Gode zingen

 

Preek gehouden op 17 oktober 2021 tijdens de avonddienst

Tekst: lied 713 uit het Nieuwe Liedboek

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

Vanavond gaan we stap voor stap door het lied ‘Wij moeten Gode zingen’. Dit lied stond ook in het oude liedboek voor de kerken, gezang 301. Het oude liedboek stamt 1973. Ik ben er als het ware mee opgegroeid, ken daardoor dit lied ook goed. Blijkbaar is het nog steeds geliefd, want het staat ook in ons huidige liedboek. Het is nummer 713.

 

Het lied is geschreven door Willem Barnard. Hij leefde van 1920 tot 2010. Willem Barnard was in de eerste plaats theoloog en dichter. Hij was ook predikant. Als leerling-predikant stond hij een tijdje in Hardenberg. Voorgaan in de kerkdienst vond hij mooi en kon hij, geloof ik, ook goed. Het pastoraat lag hem minder. Willem Barnard vond het lastig om mee te leven met het wel en wee van gewone mensen.

 

Willem Barnard heeft een belangrijke rol gespeeld in de vertaling van de psalmen zoals wij die nu zingen.

 

Na zijn pensionering is hij overgestapt naar de oud-katholieke kerk. Dat is een klein kerkgenootschap van een kleine 5000 leden. De organisatie is democratisch. Er is dus geen paus en geen top-down leiding. Maar voor de rest en dan vooral wat betreft de liturgie, lijkt de oud katholieke kerk op de rooms-katholieke kerk. Dat is wat Barnard aansprak.

 

Barnard schreef het lied ‘Wij moeten Gode zingen’ rond 1960. De eerste titel was ‘De lier hing aan de wilgen’. Deze zin staat in het vierde couplet. De componist is Willem Vogel. Over de muziek is vast veel te zeggen, maar ik heb daar te weinig verstand van. We beperken ons dus tot de inhoud. Laten we het eerste couplet zingen.

 

Zingen Lied 713 vers 1 ‘Wij moeten Gode zingen’

 

Wij moeten Gode zingen
Halleluja,
om alle goede dingen
Halleluja,
al zijn wij vreemdelingen
in schande en in scha,
Gij zendt uw zegeningen
Halleluja.

 

 

Stel nu dat Barnard die derde naamval niet zou hebben gebruikt, dat hij niet Gode zou hebben geschreven. Dan had hij een voorzetsel moeten kiezen. Hij dan moeten schrijven: wij moeten met God zingen, of: wij moeten voor God zingen, of: wij moeten over God zingen, of: wij moeten tot God zingen. Door Gode te schrijven, laat de dichter het open. Alle voorzetsels zijn mogelijk. Als we gelovig zingen, dan is dat met, over, voor en tot God.

 

En waarom moeten we Gode zingen? Omdat God ons zo veel goede dingen geeft, zo staat in de tweede regel. Wat een prachtig begin en zo tegengesteld aan hoe wij vaak denken. Veel goeds in ons leven nemen wij voor vanzelfsprekend aan. Dat we een dak boven ons hoofd hebben, eten, geld, dat we contacten hebben, een lichaam, lucht om te ademen. We vinden het gewoon en brengen het niet in verband met ons geloof. Pas als het misgaat komt de vraag naar God boven. Het lied doet het anders. Het lied begint bij de dank. Al het goede dat we krijgen, is reden om God te eren en te prijzen.

 

Zelfs als we vreemdelingen zijn. In schande en in scha. Ja, het wordt in het eerste couplet meteen spannend. Want de dichter nodigt ons uit om God al zingend te danken, maar dat dan wel juist op het moment dat we ons vreemdeling weten. Vreemd als christen in een wereld die steeds minder christelijk wordt. Vreemd als jongere in een christelijke gemeenschap vol senioren. Vreemd sowieso, omdat we misschien een grote afstand tot God ervaren, ons ver weg weten van onze bestemming, van het werkelijke, ware leven.

 

Het volk Israël is lange tijd vreemdeling. Eerst in Egypte, vervolgens in Babel. Maar terwijl ze van huis en haard verdreven zijn, verliezen ze hun vertrouwen in God niet. In tegendeel ze vertellen elkaar verhalen, zingen en bidden. Misschien zingen ze psalm 108 wel, die misschien wel bedoeld is juist voor situaties van nacht en duister:

 

Mijn hart is gerust, o God,

ik wil zingen en spelen,

mijn ziel, ontwaak met harp en lier

ik wil het morgenrood wekken.

 

Zingen Lied 713 vers 2

 

Hij schenkt de levensadem,
Hij geeft de levensgeest,
in schande en in schade
is Hij nabij geweest,
aan al wie Hem aanbaden,
aan ieder die Hem vreest,
komt Hij, de Heer, te stade,
de minsten allermeest.

 

Aanvankelijk schrijft Barnard het lied voor de zondag na Pinksteren. Dat merken we in dit tweede couplet het duidelijkst. Het gaat immers om de levensgeest die geschonken wordt. Adem die ons doet leven. Trouwens ook Paulus zegt in Efeziërs 5, 19 dat het Gods Geest is die maakt dat we psalmen, hymnen en liederen zingen.

 

Toch komt ook hier de schande en schade weer om de hoek kijken. Schande betekent dat er fouten gemaakt zijn, door anderen, door ons. Schade is materieel leed. We lijden schade aan huis en haard, lijf en goed. En we zingen: ook in schade en schande, of juist in schade en schande Hij nabij geweest. Beseffen we dat op het moment zelf? Of beseffen we pas achteraf dat God nabij was?

 

Het lied legt de verantwoordelijkheid voor Gods nabijheid overigens niet alleen bij God zelf. Ook wij, Gods schepselen, krijgen een taak. Want wie naar Gods nabijheid verlangt, die zal ook zelf naderbij moeten komen. Die zal ook zelf God moeten aanbidden, hem vrezen.

 

Vrezen betekent hier niet bang zijn, maar eerbied hebben, ontzag, weet hebben van Gods heiligheid.

 

Verlangen wij naar de Heer, zoeken wij zijn aangezicht, dan komt de Heer te stade, dan komt hij ons te hulp.

 

De laatste zin is een getuigenis van Gods vereenzelviging met de minsten der mensen.

 

Want zo staat ook in Filippenzen 2:

 

Hij die de gestalte van God had,

hield zijn gelijkheid aan God niet vast,

maar deed er afstand van.

Hij nam de gestalte aan van een slaaf

en werd gelijk aan een mens.

En als mens verschenen heeft hij zich vernederd

en werd gehoorzaam tot in de dood,

de dood aan het kruis.

 

Soms weet je dit gewoon. Dan ervaar je God op deze manier of vertrouw je erop. Dat Hij in Jezus met je is, tot in de diepste diepten. Maar soms moet je eraan herinnerd worden, bijvoorbeeld door een lied. In schande en in schade is hij nabij geweest.

 

Zingen Lied 713 vers 3

 

Al leeft uw volk verschoven

kyrieleison,

in 't land van vuur en oven,

in 't land van Babylon,

al is de hemel boven

voor mensen doof en stom,

nog moeten wij U loven

met stem en fluit en trom.

 

Dit couplet verwijst het duidelijkst naar de Babylonische ballingschap, van ongeveer 597 tot 538 voor Christus. Gods volk is gedeporteerd, afgevoerd. Genoeg reden dus om nu even geen halleluja – lof zij God – te zingen, maar kyrië eleison. Dat betekent ‘Heer ontferm u’. We hoeven de dingen niet mooier te maken dan ze zijn.

 

Babel is het land van vuur en oven. We denken meteen aan Daniël die in met zijn vrienden in de vuuroven wordt gegooid.

 

Dan staat er: Al is de hemel boven, voor mensen doof en stom.

 

God die niet spreekt en niet luistert. Dat onzekere gevoel of het wel zin heeft te bidden? Waarom zou ik mijn oor bij hem te luisteren leggen? Ja, zulke vragen worden door twijfelaars gesteld, door zoekers, door mensen die teleurgesteld zijn. Maar ook mensen met een diep vertrouwen in hun schepper kunnen donkere periodes doormaken. Ja, ze belijden hun geloof, gaan naar de kerk, voelen zich diep verbonden met de traditie, en toch ervaren ze een diepe duisternis. Het lijkt alsof God zich van hen afwendt, alsof God hen links laat liggen, zich niets van hen aantrekt. Dergelijke ervaringen zijn herkenbaar, misschien ook wel voor u, in ieder geval voor mij.

 

Dat is soms ook mijn bezwaar tegen kerkdiensten met een te hoog opwekkingsgehalte. O ja, ik zing ze graag hoor: de innige liederen, waarin God zo nabij is, als een vriend, als een vader. Maar soms klopt het gewoon niet. Dan ervaar ik de hemel als doof en stom, voel ik mij als gelovige in de kou staan, door God verlaten. Dan ben ik figuurlijk gesproken in ballingschap. Niet thuis, niet bij God, maar ver weg.

 

Maar dan nog, dan nog moeten wij U loven, zegt het lied. Dan nog moeten wij U loven met stem en fluit en trom. Het is het woordje ‘nog’ dat mij ontroert en aanzet om door te gaan. Om te zoeken naar mensen die in situaties van onheil doorgaan met vertrouwen, geloven en zingen. Ik hoor van mensen die het lied aanheffen als ze gemarteld worden, of als ze in de gevangenis worden gestopt. Er zijn zelfs getuigenissen van mensen die zingend hun dood tegemoet gaan. Nee, er is niets, maar dan ook niets moois aan hun situatie. Hun leven is een hel. Ze zijn door God en mens verlaten.

En nog blijven ze God loven.

 

Ik weet het niet. Ik wil het niet te veel duiden, niet te begrijpelijk maken. Want er zit weinig begrijpelijks aan. Het past niet in de alledaagse logica. En toch. Voor mij raken deze getuigenissen aan een zekerheid die ik zelf ook diep van binnen ervaar.

Ook al is de hemel boven voor mensen doof en stom

Nóg moeten wij u loven, met stem en fluit en trom.

 

Zingen Lied 713 vers 4

 

De lier hing aan de wilgen,

misericordia,

God zal ons niet verdelgen,

aan God zij gloria.

Zijn woord zal ons genezen,

halleluja,

zoals het was voor dezen

in Galilea.

 

En dan nu die lier aan de wilgen. Hier verwijst het lied naar psalm 137. Daar staat:

 

Aan de rivieren van Babel,

daar zaten wij treurend

en dachten aan Sion.

In de wilgen op de over

hingen wij onze lieren.

 

Iets verderop staat:

Hoe kunnen wij zingen een lied van de Heer,

op vreemde grond?

Wij roepen om medelijden.

 

Miserecordia.

 

En dan gebeurt er iets bijzonders. Want psalm 137 gaat tegen zijn eigen woorden in.

 

Als ik jou vergeet, Jeruzalem,

laat dan mijn hand de snaren vergeten.

Laat mijn tong aan mijn gehemelte kleven

als ik niet meer denk aan jou,

als ik Jeruzalem niet stel

boven alles wat mij verheugt.

 

Kortom. Die lier, dat wil zeggen de harp, kan en mag niet aan de wilgen gehangen worden of in de kast gestopt, op zolder opgeborgen. Ja, het is in de wereld soms uiterst problematisch. Ja, er gaan mensen dood. Ja, de kerken zijn niet meer zo vol als voorheen. Ja, we maken ons zorgen om de schepping. Ja, ons eigen geloofsleven laat soms te wensen over. We zijn ziek en hebben pijn. Maar dan nog, dan nog, dan nog blijven we zingen: dat God ons niet zal verdelgen. Aan Hem zij gloria.

 

Zijn woord zal ons genezen. Deze versregel verwijst naar Jezus die op diverse plaatsen in de Bijbel slechts één woord spreekt, waarna de zieke gezond wordt, geestelijk en of lichamelijk. In de rooms-katholieke liturgie wordt het elke zondag door alle gelovigen gezegd, vlak voordat men in de eucharistie brood en wijn ontvangt. Heer, ik ben niet waardig dat gij tot mij komt, maar spreek en ik zal gezond worden.

 

Welk woord is genezend voor jou, voor u?

Is er een bijbeltekst, een lied, een andere tekst waarin je God zo hebt horen spreken, ook tot jou, dat je je genezen wist…? Denk er eens aan de komende week. En laten we God ervoor danken door het laatste vers te zingen.

 

Wij moeten Gode zingen
Halleluja,
de Heer van alle dingen
die leeft in gloria,
met alle stervelingen,
niets komt zijn eer te na,
wij moeten Gode zingen
Halleluja.


 

Steen

 

Preek gehouden op 3 oktober 2021 tijdens de ochtendienst

Lezingen: Exodus 34, 4-9 en Johannes 8, 1-11

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

Gemeente van onze heer Jezus Christus,

 

 

Vrijdag zette ik nog dit leuke plaatje op de app. De vrouw uit het bijbelverhaal, samen met Jezus. In de kruiwagen de stenen. Aanvankelijk bedoeld voor geweld, maar nu worden ze voor iets anders gebruikt. Toch kan ik met dit leuke plaatje de scherpe kant van deze Bijbellezing niet zomaar wegwerken. Mensen die mopperen op de Bijbel hebben gelijk. Het gaat er soms keihard aan toe. Zo willen de farizeeën en schriftgeleerden in Johannes 8 dat de zondares geëxecuteerd wordt. En ze vinden dat niet zomaar. Ze beroepen zich op de wet van Mozes, de Thora. Dat wil zeggen op het Oude Testament. Ja, het staat er heus, in Leviticus, Deuteronomium en Ezechiël: mannen en vrouwen die overspel plegen moeten worden gedood door steniging.

 

’t Is toch even schrikken, vind ik. Blijkbaar bevat niet alleen de Koran, maar ook de Bijbel zulke gruwelijke teksten!

 

Toch is er hier in Nederland geen enkele kerk, geen enkele joodse of christelijke groepering die de stenen des doods heeft klaarliggen, om ze – als de overheid er geen stokje voor zou steken – te gebruiken. Zelfs uiterst strenge fundamentalistische christenen, die de Bijbel als Woord van God heel letterlijk interpreteren, haken hier af. Ze leggen de regels anders uit, geestelijker bijvoorbeeld, of stellen vast dat een dergelijke straf mogelijk paste in vroeger tijden, maar nu niet meer.

Want, zo zeggen wij in het westen, stenigen kan niet. We associëren een dergelijke straf met de middeleeuwen. Met dat wat in Afghanistan, Iran of Saoedi Arabië gebeurt. Bij steniging denken we aan een volksgericht, aan Stefanus, de christen uit het Bijbelboek Handelingen die gestenigd werd. Bij stenigen denk ik ook aan onderbuikgevoelens, aan ongerichte haat, aan hysterie, waarbij mensen elkaar ophitsen. En … dat willen we niet. Dat wil ik niet. Niet in naam van Allah en ook niet in de naam van de God van Abraham, Izaak en Jacob, de vader van Jezus, ook al staat het in de Bijbel.

 

Maar in Jezus’ tijd was steniging nog wél een mogelijke straf. Hoe vaak hij werd toegepast weet ik niet, maar de wetgeleerden hebben het hier over een reële mogelijkheid. Trouwens, in Jezus’ tijd werd overspel ook veel feller afgewezen dan tegenwoordig. Allemaal zaken om rekening mee te houden. Ja, we leven in een andere tijd, met deels een andere moraal. Maar dat wil nog niet zeggen dat de tekst voor ons nu zonder betekenis is. We lezen dus verder.

Hé, er valt iets op. De vrouw om wie het gaat, heeft geen naam. Blijkbaar gaat het de farizeeën en schriftgeleerden helemaal niet om deze ene specifieke vrouw. Blijkbaar kunnen ze net zo goed iemand of iets anders kiezen. Iets of iemand als middel om hun eigen gelijk te halen en Jezus in het nauw te drijven. Voor de farizeeën en schriftgeleerden is de vrouw dus geen individu met een eigen naam, gezicht en persoonlijke geschiedenis, maar een ding waar ze gebruik van maken, nou ja, eigenlijk misbruik.

 

Er is nóg een reden waarom de vrouw geen naam heeft. Deze vrouw staat namelijk symbool voor het hele joodse volk, dat zijn God ontrouw is. De Bijbel vergelijkt het verbond tussen God en volk namelijk met een huwelijk. God is de bruidegom, het volk de bruid. Maar vanaf de bruiloft is de bruid de bruidegom niet trouw. Ze pleegt overspel. Het volk kiest immers voor afgoden, negeert de wet en doet waar het zelf zin in heeft.

 

En nu gebeurt er iets opmerkelijks. De farizeeën en schriftgeleerden brengen een naamloze vrouw naar Jezus. Zij is voor hen de ander, de buitenstaander, de vrouw die kwaad heeft gedaan, die veroordeeld en gestraft moet worden. Maar feitelijk staat de vrouw symbool voor het joodse volk dat God ontrouw is. De farizeeën en schriftgeleerden zijn de geestelijke leiders van dit volk. Dus dit is wat er gebeurt: De farizeeën en schriftgeleerden dénken dat ze een buitenstaander naar Jezus brengen, maar ze brengen zichzelf naar Jezus. Zij zijn het zelf die overspel plegen. Zij zijn God ontrouw.

 

Ook nu. Want – zoals gezegd – het gaat de wetgeleerden helemaal niet om dit specifieke geval, om deze vrouw of om de wet. Het gaat ze zelfs niet om God. Nee, ze hebben maar één doel en dat is Jezus een hak zetten, in de val lokken, Jezus ontkennen als Messias en hem zo snel mogelijk wegwerken. Voor dit doel gebrúiken ze deze vrouw. Gebrúiken ze de wet.

En het lijkt ze ook nog te lukken ook. Want Jezus kan geen kant op. Als hij zegt: stenig deze vrouw niet, dan wordt hij opgepakt omdat hij tegen de wet van Mozes ingaat. Maar als Jezus zegt: toe maar, stenig deze vrouw, dan gaat hij tegen zijn eigen boodschap van liefde en genade in.

En dus zegt Jezus eerst maar eens even niets. In plaats van te spreken buigt hij zich voorover. Hij schrijft met zijn vinger op de grond. Jezus herinnert met deze handeling aan Mozes. Toen die terugkeerde van de berg Horeb liet hij het volk de stenen platen zien met de tien geboden. Hij zei: deze zijn door de vinger van God beschreven. Nu is het Jezus die schrijft. Wát hij schrijft weten we niet. Maar het is genoeg te weten dát hij schrijft. Want zo is Jezus de nieuwe Mozes, de vervulling van de wet, de brenger van genade en waarheid. Dan richt Jezus zich op en zegt: wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.

 

Kan u, kunnen jullie soms ook zo rillen van morele verontwaardiging? Bijvoorbeeld wanneer iemand een ander mens vermoordt of wanneer iemand de meest onzinnige verhalen als waarheid verkondigt. Of als iemand willens en wetens een mens de vernieling in helpt, door schelden, digitaal pesten, door geweld…

 

Na de verbijstering volgt al snel woede en angst. We zijn verontwaardigd en boos. En de verontwaardiging kan van alle kanten komen. De één vindt dat de regering te slap is, dat de politie niet hard genoeg optreedt, dat iedereen veel te lief is voor mensen die zich niet aan de regels houden. De ander beticht de overheid van dictatuur en vrijheidsberoving. Maar in beide gevallen wijst de beschuldigende vinger altijd naar de ander. Die ander is fout bezig. De ander, dat is Rutte, Hugo de Jonge, Kaag of anders die linkse oppositie. Of het zijn de boeren, de GGD, de artsen. Of anders Facebook en Twitter, Bill Gates, de portier bij het café. Of de Amerikanen, de Russen, de Taliban, de meelopers, de vrijdenkers, de mensen zonder mening. De buurman die alleen maar aan zichzelf denkt. De zus die alleen maar over zichzelf praat. Zíj hebben het gedaan. En terwijl wíj boos naar de ander wijzen blijven we zelf buiten schot. Ver-ont-schuldigen wij onszelf. We plaatsen het kwaad buiten onszelf, bij de ander.

 

Jezus zegt: Wie zonder zonde is, laat die als eerste een steen werpen.

 

Jezus vindt dus dat wij in eerste instantie met onze eigen zonde en schuld af te rekenen hebben. Nou ja, afrekenen. Laten we ze eerst maar eens onder ogen zien. Al die momenten van haat, liefdeloosheid, wrok, egoïsme in ons eigen leven.

 

En dat betekent niet dat we niet kritisch zouden moeten zijn. Dat moeten we wél. We moeten de waarden waarvoor we staan hoog houden. We moeten samenleven, het liefst zo goed mogelijk. En daar horen ook grenzen bij. We mogen bidden dat wij als samenleving die grenzen ook goed weten te vinden. Jezus stelt ook een grens. Hij zegt tegen de vrouw “Zondig niet meer”. Voor Jezus is het klip en klaar wat fout is. En dat maakt dat de vrouw wellicht tot inkeer komt. Ook bij de wetgeleerden weet hij wat er mis is en hij wijst ze daarop. Kortom, ook bij Jezus is kwaad kwaad en goed goed.

 

Maar Jezus leert ons vandaag vooral dit: pas op, zoek het kwaad niet alleen buiten jezelf. Het zit in ieder mens. Wentel schuld niet af, maar ga bij jezelf te rade. Hoe gaat het in jouw leven, in dat van u en in dat van mij? Is het altijd de ander die óns iets aandoet of zijn ook wíj zelf, als cultuur, als kerk, als enkeling hard toe aan inkeer en berouw…?

 

Jezus stelt ons deze vragen. En het is zijn goed recht. Hij is immers degene die zich níet verontwaardigd tegen de ander keert. Hij ver-ont-schuldigt zich niet, wentelt de schuld níet af op de ander. Nee, hij doet juist het ómgekeerde. Jezus haalt de schuld van de ander, van ons dus, naar zich toe, neemt hem op zich, draagt hem. En dat doet hij uit liefde. Jezus schenkt ons liefde en hij leert ons liefde. Hij geeft ons barmhartigheid en hij doet ons de barmhartigheid voor. Jezus oordeelt wel, maar ver-oordeelt niet. Hij geeft de zondaar een nieuwe kans.

 

Op deze overweldigende liefde van Jezus mogen ook wij onze toekomst bouwen.

Amen


 

Rivier van levend water

 

Preek gehouden op 19 september 2021 tijdens de ochtendienst

Lezingen: Johannes 7, 37-39 en Openbaring 22, 1-6

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

Gemeente van Jezus Christus,

 

Deze zomer hebben we het nog zien gebeuren. Lieflijke beekjes die veranderen in een kolkende allesverwoestende watermassa. Verfrissende rivieren in een mum van tijd buiten hun oevers. Weilanden en wegen overstroomd. Het water reikt tot aan de winterdijk en zelfs erover. Sta je eerst nog gezellig met je tent aan de oever van een kabbelende stroom, het volgende moment worden al je campingspullen door het water weggevoerd. Je eigen vege lijf heb je nog net kunnen redden en samen met de andere half verzopen vakantiegangers zoek je onderdak in het toiletgebouw. Verbijsterd over de kracht van de rivier.

 

Want ja, de natuur kan prachtig zijn, tot rust brengen en je doen verwonderen. Maar de natuur is ook onvoorspelbaar en zelfs gevaarlijk. En misschien is dat wel één van de redenen waarom de rivier in Gods toekomst níet in een ongerept landschap stroomt of in een tuin, maar in het nieuwe Jeruzalem. En dat is hoe dan ook een stad.

 

Eerlijk gezegd zijn mijn eigen visioenen over Gods nieuwe wereld toch meer bepaald door Genesis 1 en 2. Wat zou het geweldig zijn als God dat voor ons in petto had. Lekker onbekommerd wandelen in de omgeving van de Eufraat en de Tigris, genieten van de dieren en planten met tussendoor een hapje fruit, zo van de bomen. Trouwens ook in het landschap dat Psalm 23 schetst, lijkt het me goed toeven. Want daar doet de herder mij neder liggen in grazige weiden. Daar voert hij mij naar rustige wateren.

Want zo stel ik mij Gods toekomst ook voor: vredig, kalm en vooral zonder al te veel andere mensen … want dat leidt maar wat vaak tot gedoe, meningsverschillen, irritatie of zelfs ruzie of geweld. Allemaal zaken die nou niet bepaald in een koninkrijk van vrede en gerechtigheid passen.

 

Kortom, ik stel me Gods nieuwe wereld voor als een plek zonder al te veel andere bewoners. Gewoon mijn geliefden en een paar leuke vrienden, niet meer. En dat alles in een omgeving met veel groen gras langs een idyllische beek.

 

Maar Johannes gaat in zijn Openbaring niet in mijn vrome fantasieën mee. God geeft hem namelijk een totaal ánder visioen. En in die beelden zien de nieuwe hemel en de nieuwe aarde er niet uit als een romantische idylle, maar als een stad.

Wat een geluk hè, dat Gramsbergen toch geen dorpje is, maar een echte stad. Wat een geluk ook dat de Vecht hier stroomt. We zijn hier dus al op de goede weg.

 

Maar alle gekheid op een stokje. Waar het om gaat is dat de stád het beeld is van Gods toekomst, niet de natuur. Dat betekent nogal wat. Want blijkbaar gaat de weg die God met ons gaat níet terug, naar een nostalgisch verleden of naar een oerbegin, of andere ongerepte situatie. Nee, Gods weg met ons gaat vóóruit, naar het nieuwe Jeruzalem. En dat is hoe dan ook een stad, een plek waar mensen van allerlei slag bij elkaar wonen: jong en oud, rijk en arm, wit en zwart. Een plek ook waar al deze mensen letterlijk én figuurlijk hun steentje bijdragen.

Deze nadruk op de stad betekent overigens niet dat we natuur dus maar onbelangrijk moeten vinden. Het betekent wél dat we als kinderen van God tot meer bestemd zijn dan passief achterover liggen aan de waterkant met een grassprietje in de mond. Nee, er wordt een stad gebouwd. En wij worden genodigd om in die stad actieve bewoners te worden.

 

Misschien worden u en jullie hier net als ik een beetje zenuwachtig van. Hadden we voor onszelf net een plekje aan de oever van een beek gefantaseerd, moeten we toch weer van alles. Moeten we weer plannen maken, acties bedenken, projecten uitvoeren. Ondernemende stadbewoners worden, samen met anderen bouwen aan een betere samenleving, het liefst naar hoge maatstaven. Mijn hemel, kunnen we dat allemaal wel.

 

Trouwens, hoe vaak is dat niet geprobeerd en vervolgens ook mislukt? Dan bouwden vrome christenen vol hoop en geloof alvast zelf aan de stad Gods, maar liep het project uit op een ramp. Mensen namen elkaar de maat, vijanden werden buitengesloten, binnen ontstonden grote conflicten. Het had allemaal bar weinig te maken met Gods toekomst van vrede en gerechtigheid.

 

Nee, dan de stad in Openbaring. Daar wordt het samenleven niet bepaald door de bewoners met hun goede bedoelingen en tegengestelde visies. Daar is ook geen politiek gekrakeel en geldt niet het recht van de sterkste. In deze stad is geen minderheidskabinet, geen verbroken beloftes of falend beleid. Ook geen moties van afkeuring of wantrouwen.

 

Nee, in de stad van Openbaring 22 regeert God. We lezen over zijn troon en die van het lam, dat is Jezus. Die troon is het beginpunt van de rivier die als een levensader door de stad stroomt. Een onuitputtelijke bron van inspiratie, vrede, liefde, verzoening. In het evangelie maakt Jezus duidelijk merken dat de rivier van levend water symbool staat voor de Geest.

 

Horen jullie het? De troon van God en het lam, met van daaruit de rivier, de geest. Vader, Zoon en Geest. Midden in het centrum, in het hart van het Nieuwe Jeruzalem. Vader, Zoon en Geest. Wat een rijkdom. Blijkbaar is het diepste wezen van God samenleven. Eén, maar niet eenzaam, samen … verzoenend, dynamisch, productief, wederkerig.

 

Eén, maar niet eenzaam, samen … Zo is God zelf en zo heeft God ook ons bedoeld. Immers, hij heeft ons geschapen als zijn beeld en gelijkenis. Hij heeft ons bedoeld om te worden, zoals hij is: Eén, maar niet eenzaam. Samen. Dus niet als eenlingen die onze eigen boontjes doppen, ook niet als selfmade men, evenmin als mannen, vrouwen en jongeren die in zichzelf gekeerd zijn of gefascineerd door hun eigen navel die roepen: “ik wil geen hulp. Ik wil met rust gelaten worden.”

 

Als Gods beeld en gelijkenis zeg je niet zoiets. Dan weet je: Ik ben afhankelijk van anderen. Ik ben hoe dan ook verbonden met God en met elkaar. Ik en al die andere ikken om mij heen, we zijn één, maar niet eenzaam, samen.

 

Zo ver zijn we dus gekomen. We zijn vertrokken in de prachtige, idyllische, maar tegelijk onvoorspelbare natuur. En inmiddels zijn we aangekomen in hart van de stad met daar als krachtige aanwezigheid God, Vader, Zoon en Geest. De Geest stroomt als water, krachtig, onuitputtelijk, verfrissend, vanuit Gods wezen naar ons toe. Door dat water gaan steeds meer op God lijken.

 

En wij. Misschien smachten wij wel net als het hert in psalm 42 naar dit water. Misschien is er ook iets in jou dat verlangt, dat zich uitstrekt, dat dorst voelt. Naar dat wat jou meer maakt zoals je bedoeld bent, gelukkiger, Je kijkt om je heen, zoekt en speurt naar dat wat jou echt voluit mens maakt. Niet eenzaam en verlaten, maar verbonden. Niet geïsoleerd, maar samen. Niet dorstig en dor, maar vruchtbaar.

Je kijkt om je heen, je zoekt en speurt net zo lang totdat je ervaart dat het God zelf is die jou dit alles geeft, tot je beseft en zelfs weet: hij, vader, zoon en Geest, is de bron die mij te drinken geeft, elke dag weer.

 

En nu komt het bijzondere, de goede boodschap van vandaag. Want met het moment dat we deze rivier ontdekken, ernaar toe gaan en ervan drinken, wordt ons eigen hart óók een bron. We worden allemaal onderdeel van de rivier vol levend water. Jezus zegt dit tegen zijn leerlingen. Hij zegt het dus ook tegen ons. Wij zijn een doorgeefluik, een sluis, waar Gods leven rijkelijk doorheen stoomt. God schenkt ons overvloedig van het levende water opdat wij zelf overstromen en er anderen dus bijna automatisch laten delen.

 

Het is dus naar mijn idee onmogelijk om het water voor je zelf houden. Daarvoor is de stroom te krachtig en de hoeveelheid water te overvloedig. Zo veel leven. Zo veel liefde. Zo veel vrede. Zoveel bruisend vruchtbaar water. Daar kun je geen dam tegen opwerpen. Daar is geen winterdijk tegen bestand, laat staan een zomerdijk. Het volle leven dat je van God krijgt, sijpelt hoe dan ook door. Naar je buren, je vrienden, collega’s, familie, de wereld om je heen.

 

O God laat ons dit ontdekken. Doe ons leven. Amen


 

De stemmen van zuigelingen

 

Preek gehouden op 5 september 2021 tijdens de ochtendienst (doopdienst)

Tekst: Psalm 8

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

Gemeente van Jezus Christus,
Verwondering, dankbaarheid, ontzag. Dat zijn woorden die ik van kersverse ouders hoor als er bij hen een kindje is geboren en ik als dominee op bezoek kom. Nuchtere stoere kerels met de kleine hummel in hun handen. Vrouwen – tegelijk uitgeput en blij – kennen zichzelf niet terug. Er is nieuw leven in hun leven gekomen en het is aan hen toevertrouwd. Ja, natuurlijk weten deze ouders net als ieder ander hoe baby’s gemaakt worden, hoe het een en ander biologisch in elkaar steekt, maar toch, de ervaring van de geboorte gaat voor velen elke biologie te boven. Er is een wonder gebeurd en het leeft in hun huis. Alles zit erop en eraan. Dat kan niet anders dan van God komen. 

Verwondering, dankbaarheid en ontzag. Veel mensen ervaren dat niet alleen bij pasgeboren kinderen, maar ook bij andere fenomenen in de natuur. Dat er bloemen bloeien. Dat er zo onnoemelijk veel sterren aan de hemel staan. Dat er vogels zijn die duizenden kilometers vliegen om eten te vinden, dat de zee stopt bij het strand. Dat elke ochtend de nacht eindigt en de dag begint. Ja, veel zaken kunnen we uitleggen en verklaren. We kunnen oorzaken en gevolgen uit ons hoofd leren, er examen in doen. Dan heb je alles zo’n beetje op een rijtje. Maar daarmee heb je ‘het’ nog niet te pakken. Want naast het begrip is er ook diepe besef, dat gevoel van overweldiging of eerbied. Ik leef niet zomaar in een wereld. Ik leef in een wereld die geschapen is, die van God komt.

Het is echt niet moeilijk om met elkaar over dit soort onderwerpen te praten, ook met gesprekspartners die verder niet zoveel met kerk of Bijbel hebben. Je hoeft heus geen diepgelovige christen te zijn om iets met het hogere te hebben, het grote en alles overstijgende. Heel veel wereldbewoners ervaren dat ze deel zijn van een groter geheel. Een geheel dat verder reikt en dieper peilt dan het gewone menselijke verstand. Als je daar iets over zegt, dan vinden weinigen je gek of raar. Ze kunnen je volgen. Psalm 8 raakt aan deze algemene ervaring van God. Vol verwondering staat er: zie ik de maan, het werk van uw vingers, de maan en de sterren door u daar bevestigd…

Maar nog groter is de verwondering over de plek die mensen in dit grote geheel innemen. Tussen sterren en planeten, de mieren en planten, oceanen, leeuwen en geiten, is het de mens waarop God zijn kaarten zet. De psalmdichter David is blij verrast. Wat bijzonder, Here God, dat ik en dat de andere mensen zo’n speciale plek innemen in uw werk! 

U hebt ons bijna god gemaakt, ons gekroond met glans en glorie. Mijn hemel. Wat een eer, wat een verantwoordelijkheid. God heeft ons blijkbaar zo gemaakt dat we tot veel in staat zijn. We kunnen liefhebben en bruggen bouwen, bedrijven runnen en medemensen helpen, gedichten schrijven en zieken genezen, genieten van muziek en sport. En juist daarom is het ook zo vreselijk dat er veel kinderen zijn, maar ook jongeren en volwassenen – zeker ook christenen – die zichzelf niets waard vinden. Of die door anderen worden bestempeld als niets waard. Want God denkt daar heel anders over. Wat hem betreft lijken we op Hem. Hij heeft ons bedoeld om net als Hij te scheppen, te behoeden en bewaren. U hebt ons bijna god gemaakt…

Maar we zijn God niet. 

Nee, dat ook weer niet. En daarmee verlost onze schepper ons van een al te zware last. Van al te veel willen, al te veel kunnen, al te veel moeten, al te veel durven. Mensen die denken dat ze goden zijn, krijgen last van grootheidswaanzin, of almachtsfantasieën. Ze leggen de lat hoog, maar maken vallen uiteindelijk op de grond. Sommigen houden het lang vol met de overtuiging dat de wereld in hún hand ligt … maar ook zij worden vroeg of laat geconfronteerd met een spookrijder op de weg of een ziekte die niet overgaat, een orkaan of gewoonweg eigen onvermogen en falen.
We zijn geen goden. 

Kortom, zo heeft God ons geschapen, en Arthur en Berend Jan net zo goed. Opdat zij en wij in ons leven, ons doen en laten, spreken en zwijgen niet ál te diep zinken en ook niet ál te hoog klimmen. We zijn niet niks én we zijn geen willoze dieren. Maar we zijn evenmin god. We zijn mensen …

En het zijn de mensen aan wie God zijn werk heeft toevertrouwd. Alles heeft hij aan onze voeten gelegd.  Schapen, geiten, al het vee en ook de dieren in het veld. Leuk voor onze dopelingen dat de kinderboerderij ook een plekje in deze Psalm heeft. Daar tussen het kleinvee, de hokken en de wei kunnen ze al vroeg in hun leven oefenen in mens-zijn. Samen met hun ouders genieten van de buitenlucht. Even de geitjes voeren, maar voorzichtig hoor. En straks gaan we de konijnen knuffelen, pony’s kammen. Pas op, niet te ruw, dan doe je ze pijn. Zo leren ze onze kinderen dat ze zelf geen dieren zijn. Zo leren ze ook dat ze god niet zijn. Ze zijn mens.

Psalm 8 is niet erg moeilijk en het meeste dat we met elkaar besproken hebben, rijmt met ons eigen gevoel en religieuze ervaring. Maar ik heb nog niet de hele psalm behandeld. Er is een vers waar ik tot nu toe wat omzichtig omheen gelopen ben. En in dat vers klinken de dingen een stuk minder logisch. En ook niet zo wijs eigenlijk, eerder ongerijmd, raar, dwaas, tegendraads. 
Er staat “Met de stemmen van kinderen en zuigelingen bouwt u een macht op tegen uw vijanden om hun wraak en verzet te breken.” 
Ja, nou moet het niet gekker worden. Waarom moet het nu in een doopdienst over vijanden gaan? Wat hebben die nu met onze onschuldige baby en dreumes te maken? En hoe kunnen onze kinderen nu sterker zijn dan wapens en generaals en dictators?

Tja, die vijanden, die had ik er natuurlijk liever ook niet bij gehad. Maar ja, ze staan er toch. En dat komt omdat de werkelijkheid nu eenmaal zo in elkaar zit. De roze wolk is er maar even. En daarna is het leven soms ook ingewikkeld, pijnlijk of soms zelfs kwaad. Dan wordt je kind op het schoolplein gepest of blijkt hij zelf iemand te zijn die pest. Dan lukt het hen later niet om een baan te krijgen. Dan verdient Arthur als volwassene 5000 euro in de maand en Berend Jan 1500. En door de jaren heen wordt hun levensweg meermalen doorkruist door lieden die zich wél als beesten gedragen of als goden. Allebei bepaald niet best. En ze maken er zelf soms een  rommeltje van. 

Er ligt een baby in een voederbak voor dieren. Geleerden gaan voor deze zuigeling door de knieën. Koning Herodes grijpt van angst naar zijn  keel. Wanneer dit kind opgroeit, blijft hij iets van deze kwetsbaarheid houden. Hij kiest namelijk niet voor een politieke carrière of een loopbaan in het leger, maar gaat zonder geld of goed op pad. Zijn helpers zijn geen soldaten, priesters, wetenschappers of welbespraakte journalisten, maar vissers, boeren en buitenlui. Bij alles wat hij zegt duwt hij niet door, overweldigt hij niet … maar vereenzelvigt hij zich met de ander. Natuurlijk breekt hij met deze machteloze kwetsbare weg de macht van de vijanden niet. Hij wordt vermoord. Dat was te verwachten. Daar hangt hij aan het kruis.

En toch, en toch, houdt menigeen zelfs 2000 jaar na dato zich aan dit kruis vast. 

Niet omdat het klopt of te snappen is, niet omdat het rijmt met ons verlangen naar overweldigende gevoelens of prachtige ervaringen. Maar ergens in ons hoofd of in ons hart of buik of in onze botten vermoeden we, bevroeden we, dat de weg van dit kind, de enige échte weg is die de macht van vijanden breekt. Zijn stem klinkt als die van kinderen en zuigelingen. Hij heerst niet maar dient. Hij strijdt niet, maar vergeeft. Hij haat niet maar heeft lief, zelfs zijn vijand. Deze weg kost Jezus Christus alles. Het kost hem zijn leven. Maar daarmee schenkt hij ons het leven. 

Moge het zo zijn dat Berend Jan en Arthur en wij allemaal dit leven met beide handen ontvangen. amen

Zie je al iets?

 

Preek gehouden op 29 augustus 2021 tijdens de ochtendienst

Tekst: Marcus 8, 22-26

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Zoals ik twee weken geleden met u heb gedeeld, zijn doofheid en blindheid in de Bijbel niet alleen lichamelijke handicaps maar ook gebreken in iemands geloof, in zijn of haar houding tot Gods werkelijkheid. Doofheid en blindheid zijn tekenen dat er is iets mis in de communicatie en het contact. De man of vrouw in kwestie is geïsoleerd, afgesneden van zichzelf, anderen … God. En dat maakt de verhalen over dove en blinde mensen voor ons belangrijk  want allemaal zijn we – zeker als het om God gaat – bij tijd en wijlen horende doof of ziende blind.

Toch wordt de preek van vandaag niet hetzelfde als die van twee weken geleden. Want er is ook een verschil tussen doofheid en blindheid.

Marcus beschrijft een stukje eerder in zijn evangelie hoe Jezus de oren van een doof iemand opent. Dat gebeurt in Dekapolis. Dat is een plaats buiten Israël. De genezing van de blinde, waarover het vandaag gaat, vindt daarentegen plaats in Galilea, dus een plaats binnen Israël. Eerst is Jezus dus nog onder de niet-joden: onder degenen die nog nooit van God of zijn woord gehoord hebben. Zij zijn als het ware doof geboren. Maar vandaag is Jezus onder zijn eigen mensen, dat wil zeggen onder degenen die de joodse belijdenis door en door kennen. Hun belijdenis begint met ‘Hoor Israël’. Maar de hoorders zien niet wat deze belijdenis met hun leven te maken heeft. Ze zijn blind gebleven of om wat van reden dan ook blind geworden.

Het evangelieverhaal van vandaag gaat dus niet over de dove, maar over de blinde. Het gaat dus over al die mensen die wel degelijk goed geluisterd hebben waar het God om te doen is. Ze staan op vertrouwde voet met de Bijbelse geschiedenis, de kerkelijke gebruiken, de christelijke normen en waarden. Ze zijn op catechisatie geweest, hebben vele tientallen, misschien zelfs honderden, preken gehoord. Ze zijn ouderling geweest of diaken. Ze hebben hun kinderen uit de Bijbel voorgelezen. Maar ondanks al dat horen, weten en begrijpen, hangt er toch een sluier voor hun ogen. Ze zien niet waar het werkelijk om gaat, ze zien de hoop niet, de tekenen van God van zijn komende koninkrijk, het doel van Gods schepping. Misschien hebben ze iets daarvan ooit wél gezien, maar inmiddels heeft de blindheid toegeslagen. En voor sommigen is het overdag daardoor donker als de nacht.

O konden we maar zien, het liefst zoals God ziet. Mensen, ten diepste gewild door de schepper. O konden we maar werkelijk zien op welke plekken God aan het werk is, waar hij zijn spoor trekt en welke mensen aan het werk zet. Konden we maar zonder omwegen zien hoe de eeuwige ons de weg wijst. Heel concreet in ons leven, ook als het gaat om ons werk, onze relaties en vrijetijdsbesteding. Konden we de horizon maar zien en zelfs daaraan voorbij … omdat God ons toekomst heeft beloofd, dus die toekomst dus wel waar móet zijn.

De blinde man in het bijbelverhaal ziet vooralsnog niet.

Als eerste neemt Jezus de blinde bij de hand en brengt hem buiten het dorp, weg uit de gemeenschap. Blijkbaar is dat het goede begin voor deze ene mens. Wellicht is dit ook een goed begin voor ons. Wij gaan bijvoorbeeld niet alleen op vakantie om uit te rusten of om eens iets anders te beleven. Wij gaan ook op vakantie om afstand te nemen van het gewone leven, van de gebruikelijk mensen, het werk, school, van de kerk, ja ook van de kerk. Want ook in de kerk – in ieder geval in de kerk als organisatie - kan een mens soms blind worden voor waar het werkelijk om gaat. Zo kunnen gaandeweg het seizoen discussies over details de overhand krijgen, kunnen persoonlijke verschillen of misverstanden de volle aandacht krijgen, of stuiten goede ideeën herhaaldelijk op weerstand. Gedoe, zo zouden we dergelijke zaken kunnen noemen. Maar als dat gedoe te lang duurt, dan wordt het als zand in de ogen. Zand waardoor dat waar het werkelijk om gaat - het visioen, Gods perspectief van hoop, leven, liefde en gerechtigheid - buiten beeld raakt.

Je afzonderen van dit gedoe kan dan helpen. Je gaat even weg, trekt je terug voor inspiratie, inkeer, nieuwe moed … wie weet keer je terug met een nieuwe kijk op de dingen.

Maar toch. Uiteindelijk is er voor een einde aan onze blindheid meer nodig. En dat is werkelijk contact met Jezus. In het bijbelverhaal doet Jezus speeksel op de ogen van de man. Hij legt hem zijn handen op. Kortom, Jezus raakt de man aan. Heel concreet, heel fysiek. Het zijn aanrakingen als van een moeder die haar kind dat gevallen is op schoot neemt. Ze drukt een kus op de pijnlijke plek en zegt: over? Nee, het is niet het speeksel zelf dat geneest. Nee, het is voelbare, tastbare liefde van hem die de liefde zelf is, waardoor nieuw perspectief ontstaat.

Ziet u iets? De man antwoordt: ik zie mensen, het zijn net bomen, maar ze lopen rond. Is de genezing door Jezus toch niet helemaal gelukt? Je zou kunnen zeggen dat de man in deze fase van het verhaal nog steeds gebrekkig is. Hij ziet niet zoals een mens zou moeten zijn. Immers een mens is geen boom …

Je kan óók zeggen dat deze man in deze fase juist dieper ziet, beter, verder dan wat mensen gewoonlijk zien. Ja, het klopt: een mens is geen boom. Maar Bijbels gezien is een mens naar Gods hart wel áls een boom. Hij staat volgens psalm 1 aan stromend water. In Jesaja zegt een treurig mens: “ik ben maar een dorre boom.” En in het Bijbelboek Rechters zijn het de bomen die de koning kiezen. Natuurlijk, het zijn beelden, maar het zijn wel rake beelden.

Heel treffend ook verwoord in het volgende gedicht van Henny Blaak:

De mensen zijn als bomen,
ze staan in weer en wind.
Verlangend naar de zomer,
verlangend als een kind.

Ze groeien op naar boven
en vangen steeds meer wind.
Ze willen wel geloven,
al zijn ze stekeblind.

De mensen zijn als bomen
die weer en wind weerstaan.
Ze weten in hun dromen
dat God hen zal verstaan.

Ook in het land der blinden
is altijd wel een vriend,
die zich als God laat vinden;
dan zullen ze weer zien.

 

Kortom. Zo half half is de eerste genezing van de blinde niet. Door mensen als wandelende bomen te zien ziet de man in het Bijbelverhaal wellicht meer van Gods werkelijkheid dan wij.

Misschien moeten we - als we willen zien waar het God echt om gaat – niet altijd onze ogen wijd open houden, maar juist half dicht doen. We kijken dan als het ware tussen onze wimpers door, waardoor al het oppervlakkige, het uiterlijke, dat wat het eerst in het oog springt, wegvalt. Dan gaat even niet om de eerste indruk die iemand wekt of om het aantal duimpjes bij een bericht of foto op internet. Het kale hoofd, de dure merkschoenen, het al of niet symmetrische gezicht. Je ziet het allemaal niet. Je ogen zien alleen dat wat er echt toe doet: mensen, ze horen net als de bomen tot Gods schepping. God heeft ze gewild. Hij ziet ze als zijn kinderen en wil dus dat ze tot hun recht komen, tot wasdom, tot bloei!

Zelf denk ik dat het heel al wat zou zijn als we op zo’n manier zouden kunnen zien. Als we ons zo door Jezus aangeraakt weten, zo door zijn liefde gekoesterd, gezegend, aangekeken dat we op dezelfde manier kunnen zien als de ‘halfziende’ man van het verhaal. Niet haarscherp dus, eerder wazig, maar in ieder geval niet meer verblind door de waan van de dag, onze eigendunk of angst.

En dan gaat de korte geschiedenis verder. Jezus legt de man voor een tweede keer de handen op. Hierop spert de man zijn ogen open en hij geneest. Hij ziet alles nu heel helder. Het is klip en klaar. Er is door deze genezing een ziener opgestaan. Een persoon waarvan er maar enkelen zijn. Deze mens ziet zoals profeten zien: visioenen, vergezichten. Of hij ziet zelfs zoals Jezus ziet en God … zonder een enkele hapering, aarzeling of verstoring. Wellicht is de genezene zelfs in staat om God zelf in de ogen te zien!

Dit is zelfs Mozes niet overkomen. Hij wilde God zien, maar die gaf aan dat dat onmogelijk was. Toch beloofde hij dat als Mozes in de rotsholte zou gaan zitten, hij dan voorbij zou gaan. Mozes zou God dan wel van áchteren kunnen zien. Ook Paulus schrijft dat we God nu nog niet kunnen zien. Nu kijken we nog in een wazige spiegel en pas straks staan we oog in oog, zien we God van aangezicht tot aangezicht.

Het zijn deze teksten die mij ervan overtuigen dat ook wij nog zullen moeten wachten. Oog in oog met God staan. Volkomen helder kijken, als met Gods ogen. Die toekomst staat nog uit. Maar zoals gezegd, wat zou het al prachtig zijn als we van onze grootste blindheid worden genezen. Als we met hulp van Jezus verder kijken dan onze neus lang is, dieper dan onze ogen kunnen reiken en met meer mededogen en vergeving dan onze scherpe blik tot nu heeft gedaan.

Dan zien we mensen als bomen, de wereld als Gods schepping, de duiven als  Gods Geest en de gemeente als het lichaam van Jezus Christus. Dan zien we de werkelijkheid zoals hij is.

amen

Bloed

 

Preek gehouden op 22 augustus 2021 tijdens de ochtendienst

Tekst: Leviticus 17, 10-14 en Johannes 6, 53-56

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

 

Ik kan me zo voorstellen dat meerdere gemeenteleden voorafgaande aan de dienst hebben gedacht: moet dat nou zo op de vroege zondagmorgen? Waarom nu bloed als thema en niet iets vrolijks of gezellig, wat minder heftig? Tja … ik zou het zelf ook niet zo snel bedacht hebben … maar ja … de Bijbel zelf gooit roet in het eten. Daarin zegt Jezus: als je eeuwig wilt leven, drink dan mijn bloed.

Bloed is trouwens niet altíjd heftig. Een kleine schaafwond door een valpartij of omdat je per ongeluk ben uitgeschoten bij het aardappelschillen. We halen het bloed met een klein gebaar weg en ontsmetten vervolgens de wond. Dan de pleister, desnoods een verbandje. Kusje en het is voorbij. We gaan over de orde van de dag. Over niet al te lange tijd weten we niet meer dat het gebeurd is.

Want “van een beetje bloed ga je niet dood”, zei mijn moeder wanneer ik het als kind uitschreeuwde omdat ik mij gestoten had en een beetje bloedde. Mijn moeder had natuurlijk gelijk. Een beetje bloed is onschadelijk en nauwelijks interessant. En toch – ook al had ik als kind nog nooit iets ergs meegemaakt, nog geen enkele keer iets gezien van oorlog of ziekte of geweld – toch voelde ik, vermoedde ik, wist ik misschien zelfs wel … dat je van veel bloed wél dood kan gaan. En misschien was dat besef wel de ware reden waarom ik zo hard huilde. Kijk mam, bloed!

In de kerk en in de Bijbel gaat het niet over keukenongelukken of om schaafwonden. Het bloed in bijbel en kerk betreft het leven. Én het betreft de dood. Het is met bloed erop of eronder. En dat maakt het onderwerp al met al bloedserieus.

 

En een beetje ongemakkelijk en een beetje spannend. Provocerend misschien zelfs wel. Kijk, Jezus zegt in dit gedeelte van het Johannesevangelie ook dat hij het brood is. Dat klinkt een stuk vriendelijker. Brood is gewoonweg goed voor je. Zoals God aan de Israëlieten in de woestijn manna uit de hemel gaf, zo geeft God aan ons zijn zoon Jezus, als voedsel, leeftocht, als proviand voor onderweg. Je komt er mee thuis.

 

Bloed daarentegen is een stuk ingewikkelder. Aan bloed kleeft namelijk geen eenvoudige maar een tweevoudige betekenis.

Ja, in de eerste plaats is bloed levenskracht. Dat wordt mooi verwoord in Leviticus. Geen mens kan zonder. Wat is het geweldig dat er bloedbanken zijn en dat mannen en vrouwen bereid zijn om bloed te geven voor transfusies. Er is menig leven mee gered. Wat fantastisch ook dat er dialyseapparaten zijn die bloed kunnen zuiveren van gifstoffen.

Ik denk aan twee jonge kinderen die hun diepe vriendschap willen bekrachtigen. Ze prikken zich in de vinger – oei, dat doet even pijn – en vervolgens raken elkaars bloedende vinger aan. Ze zijn voor altijd verbonden.

 

Maar al dit positieve neemt niet weg dat bloed net zo goed onnodig en overvloedig kan vloeien. En dus denk ik bij het woord bloed meteen ook aan geweld en oorlog. Aan God die Egypte tart door water in bloed te veranderen, waardoor het ondrinkbaar wordt. Ik denk aan bloedwraak en bloedschuld. Aan onschuldige mensen die de dood ingejaagd worden en aan mensen die ten eigen bate andere mensen opofferen en dus willens en wetens het bloed van anderen vergieten. Niet alleen vroeger, maar ook nu.

 

Bloed drinken mag niet. Zo staat in het bijbelboek Leviticus. Want het bloed is de levenskracht van een levend wezen. En, zo denk ik er dan bij, de God van de Bijbel is de God van het leven. Het gebod sluit aan bij wat de meeste mensen tot diep in vezels beamen, namelijk dat bloed drinken weerzinwekkend is en huiveringwekkend. Dracula of kannibalen roepen niet voor niets afkeer op. Zoiets past niet bij goed mens-zijn.

 

Maar dan gebeurt er iets bijzonders. Dan maakt de Bijbel een uitzondering. Ja, bloed is heilig. Dat vergiet je niet zomaar en je drinkt het al helemaal niet, tenzij, ja tenzij deze levenskracht verzoening kan bewerken.

 

Verzoening?

 

Tussen wie dan en tussen wat? Gaat het om de verzoening tussen de Taliban en de andere Afghanen? Of bedoelt de Bijbel de verzoening tussen de wappies en de gevaccineerden? Het gaat de God van Abraham, Izaak en Jacob vast om de verzoening tussen zieken en gezonden en om die tussen natuur en cultuur. Maar dan ook om de verzoening tussen de boeren en de klimaatactivisten en tussen links en rechts. Het is de God van de Bijbel, de vader van Jezus, zeker ook te doen om verzoening tussen christenen en moslims en mensen die niet geloven, tussen de schuldige en de dader, de villawijkbewoner en de dakloze. En het gaat hem absoluut ook om de verzoening in ons eigen leven. Dat we ons verzoenen met ons verleden en met ons heden, met onze ouders, met degenen die ons wat hebben aangedaan en - nog meer - met hen die wij wat hebben aangedaan. Dat we ons verzoenen met onszelf.

 

Er zijn zo veel zaken en zo veel mensen die lijnrecht tegenover elkaar staan en toch allemaal een plek op aarde zoeken. En dus geloof ik dat het de God van de Bijbel om alles gaat, het alomvattende, om de verzoening tussen hemel en aarde, tussen ons, de wereld en hemzelf …

 

En dat gaat ver én diep. Want de tegenstellingen die ik zojuist noemde zijn voor ons mensen als puzzelstukken die je onmogelijk in elkaar kan passen. Zelfs niet met goede wil. Eerlijk gezegd staat het mij al tegen om ze hier zo op te sommen. Dat komt omdat ik zelf meestal een voorkeur heb, een mening. Ik ben voor dit, en dus tegen dat. Trouwens, ik wil sowieso liever met mensen optrekken die ongeveer hetzelfde zijn als ik, bij wie ik me op gemak voel, die geen dingen doen die me tegen de borst stuiten. En sommige zaken zoals moord, verkrachting … marteling brengen zulke onherstelbare schade aan, zijn voor mij onverzoenlijk.

 

En tegelijk verlang ik naar vrede, naar verzoening, naar eeuwig leven.

 

En waar kan ik dat anders vinden dan in hem in wiens bloed het meest onverzoenlijke dat er bestaat, namelijk dood én leven, samenkomen? Zelf was Jezus Christus heilig en goed, maar hij at en sprak met tollenaars en andere criminelen, met Samaritanen en joden, met priesters en met andersgelovigen, met medestanders én tegenstanders, met zieken en gezonden, en altijd met zondaars. Jezus werd door zijn tegenstanders berecht en zelfs vermoord. En tegelijk koos hij er zelf voor om het kruis op zich te nemen. Ja, wat is het nu? Stroomt Jezus bloed nu omdat hij slachtoffer is van kwaadwilligen of offert hij zelf zijn levenskracht?

 

Vaak denken we: het moet het een óf het ander zijn. Maar in de Bijbel is het allebei. In de Bijbel worden tegenstellingen verzoend.

 

Want geloven is geen rekensom, geen eenduidige formule of simpele doctrine. Geloven is je vastklampen aan het onmogelijke. Namelijk dat tegenstellingen die wij mensen nooit samen kunnen brengen, niet passend kunnen krijgen in een Excel-sheet, toch verzoend kunnen worden in het bloed van Jezus. Zelfs aan het kruis spreekt hij goede woorden tegen een moordenaar. En als hij sterft schenkt hij de geest die levend maakt.

 

Vandaag wil ik onszelf uitnodigen om in Jezus Christus de verzoening te zoeken. In zijn woorden en daden, zijn weg, in zijn leven én in zijn dood. Kortom in zijn bloed. Zodat we niet alleen in naam christenen zijn, maar ook in onze gedachten en in ons gevoel en in ons doen en in ons laten…

 

Heel praktisch dus. Door vrede te stichten waar ruzie is. Door onze bubbel te verlaten en contact te zoeken met mensen die we raar of vreemd vinden. Door te zoeken naar overeenkomsten, ook al ben je het gruwelijk met iemand oneens. Door soms over je de grens van je eigen gelijk heen te stappen omwille van de gemeenschap. En zo hier en nu al iets van het eeuwig leven te ervaren dat Jezus ons door zijn bloed belooft.

 

Hoewel ik het niemand wil opdringen, ben ik er zelf van overtuigd dat dit niet kan zonder Jezus. Door zijn lichaam en bloed. Als we het avondmaal vieren dan doen we heel letterlijk wat Jezus ons hier in Johannes vraagt. We eten en drinken als het ware zijn lichaam en bloed. Maar ook door uit de bijbel te lezen. Ook door gebed en lied kunnen wij ons voeden met Jezus Christus. Zijn lichaam wordt ons lichaam en zijn bloed wordt ons bloed. We worden als hij. Vredestichters, verzoeners, mensen van God.

Amen


 

Effata

 

Preek gehouden op 15 augustus 2021 tijdens de ochtendienst

Tekst: Jesaja 35,1-10 en Marcus 7, 31-37

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

 

Gemeente van Jezus Christus,

Het is niet gemakkelijk om als horende iets over doofheid te zeggen. Wij weten immers niet wat het is. Natuurlijk kan ik wel een leuk spelletje doen en is het goed dat we nu ook doventolken bij de persconferenties zien, maar de dove echt begrijpen?

De wereld van de horenden en die van de doven is gescheiden, als door een glazen wand. Toch kan er een moment komen dat er iemand door die glazen wand heen breekt. Dat is te zien in de film Children of a Lesser God. In die film leert een leraar een begaafde jonge vrouw liplezen. Zo wil hij haar isolement doorbreken, haar toegang geven tot de horende wereld. Maar ze reageert terughoudend. Tot ze op een keer samen in het zwembad zijn. Onder water – daar waar geen sprake is van woorden, horen en spreken – daar op die plek komt de leraar als horende in de wereld van zijn leerling. En zo ondervindt hij voor even, wat zij elke dag ervaart.

In het evangelieverhaal van vandaag komt Jezus de wereld van de dove man binnen. De anderen, de omstanders, doen maar met hem. Zij brengen hem naar Jezus, alsof hij een ding is, alsof hij niet zelf kan beslissen al of niet naar Jezus te gaan. Natuurlijk, ze doen het met de beste bedoelingen. Maar tussen hen en de man staat een glazen wand. Maar met Jezus verandert dat. Met een uitzonderlijke tederheid raakt hij de man aan, juist op de plekken waar hij het kwetsbaarst is: zijn oren en zijn tong. Vervolgens spreekt Jezus het woord: effata. Ga open. En de man hoort en spreekt. De glazen wand is verdwenen.

Over wanden gesproken. Die is er niet alleen tussen horenden en niet-horenden, maar tussen allerlei soorten mensen en ook tussen God en mensen. Wanden van steen. Wanden van glas. Door onbekende oorzaak ontstaan of juist kostte wat het kost zelf in stand gehouden. Maar Jezus zegt: effata. Ga open. Hij zegt het tot de dove man. Maar hij zegt het ook tot al die anderen die geïsoleerd worden door een wand. Die opgesloten zijn in hun eigen wereld, teruggetrokken, vast, dicht. Ik ben ervan overtuigd dat Jezus het ook tegen ons zegt. Hier en nu. Op dit moment. Effata, ga open.

Aan het begin van de kerkdienst, vlak na de bemoediging en groet bidden we daar ook vaak om. In dat gebed proberen we dichter bij God te komen, terwijl we beseffen dat er ook van alles is dat ons van hem afhoudt. Tal van zaken kunnen maken dat wij horende doof zijn. Dat wij niet echt open zijn of ontvankelijk. We kunnen zingen, bidden en luisteren, zonder dat het echt tot ons doordringt. We kunnen hier zijn, zonder hier echt te zijn. Er zit dan als het ware een glazen wand tussen ons en God en misschien ook wel tussen ons en de andere gemeenteleden.

Het kan zijn dat we die wand heel bewust hebben neergezet. Bijvoorbeeld omdat we ons kwetsbaar voelen. We vinden onszelf niet goed genoeg voor God. We hebben fouten gemaakt, zijn niet in staat tevreden te zijn of het goede leven te leven. Of we zijn te verdrietig. We zijn bang dat als daar iemand bij komt, als Jezus daar bijkomt, dat het dan nog meer pijn gaat doen. Dat we dan ons gezicht verliezen of dat mensen over ons gaan praten. En om dit soort schaamte te voorkomen, kan zo’n glazen muur kan best handig zijn. Die kan je beschermen tegen al die moeilijke dingen.

Het kan ook dat we die wand bewust hebben neergezet omdat we het juist allemaal wel best vinden. We vinden ons leven wel goed zo. We hebben de juiste beslissingen genomen, de goede vrienden gekozen, ons werk en vrije tijd mooi ingedeeld. En bovendien: we zitten nu toch in de kerk, dus beter kan het niet. Een dergelijke tevredenheid kan uitgroeien tot zelfgenoegzaamheid en de vorm krijgen van een muur. Een kritische opmerking, een andere visie, een aanwijzing van een ander, van de Bijbel, van God stuit op die muur en dringt dus niet door tot ons hart. We zijn niet open. We zitten dicht.

In de Bijbel heeft dit ‘dicht zitten’ vaak te maken met onwil. Met dwarsheid, bokkigheid of gewoon weerstand. In ieder geval heeft het te maken met een afkeer van God. De geloofsbelijdenis van het joodse volk begint met ‘Hoor Israël.’ Nu, wanneer de glazen wand er is, gaat Israël tegen zijn eigen geloofsbelijdenis in. Het volk hoort niet. Het volk wil niet horen. Het wil zelf zijn eigen leven leiden, zonder God en gebod. Het gaat zijn eigen gang. En wij weten dat die situatie niet alleen Israël geldt, toen, ooit. Niet willen horen, is van alle tijden en alle volken. Het is ook iets van ons…

Tot nu toe heb ik allemaal voorbeelden genoemd van wanden die wij zelf kunnen optrekken. Maar dan is er ook nog de wand die ontstaat zonder dat je het zelf wil. Door rouw bijvoorbeeld of door depressie of eenzaamheid, door onvermogen of een traumatische gebeurtenis. Want dergelijke zaken kunnen ervoor zorgen dat de deuren van je ziel dichtgaan. Ja oké, je leeft nog steeds je leven. Je doet wat je moet doen. Maar tussen jou en je medemensen en tussen jou en God zit een glazen wand die je zelf op geen enkele manier kan breken. Er is geen contact, geen verbinding, geen leven. Het is geen leven achter die wand. Het is geen leven als je opgesloten zit in jezelf. Ofwel kwetsbaar, ofwel zelfgenoegzaam, ofwel bokkig, ofwel eenzaam. Op welke manier je daar ook zit. Je bent – al of niet gewenst – gefixeerd op je eigen wereld, opgesloten, vast en gevangen, misschien zelfs gevoelsmatig begraven achter die glazen wand.

En dat wil God niet. God wil niet dat wij levend dood zijn, levend begraven. Hij wil dat we leven. En leven is: in verbinding staan. In de eerste plaats wordt die verbinding bepaald door God. Van hem uit komt er richting en sturing, een weg te gaan, maar ook beschutting, inspiratie, troost en redding. Maar de relatie is pas compleet als er van ons uit ook een antwoord komt, een antwoord van geloof, hoop en liefde. Kortom, leven is geven en ontvangen, delen.

Leven is in de Bijbel bijna hetzelfde als horen. Dat wil zeggen, je hoort naar Gods stem en je geeft hem antwoord, zoals je ook naar mensen hoort en hen antwoordt. Natuurlijk het liefst met behulp van oor en mond. Maar ook zonder deze fysieke hulpmiddelen kan iemand een horend en antwoordend mens zijn, een levende.

Als die muur maar geslecht wordt. Als de mens maar geopend wordt. En dat is nu net wat Jezus in deze evangelielezing doet. Maar voordat hij dat doet, neemt hij de dove, de levend dode, eerst apart. Blijkbaar is dat wat tussen Jezus en de man gebeurt niet bestemd voor de massa. Een ziel die gesloten is, die hunkert naar opening, naar contact, naar horen en gehoord worden. Zo’n ziel hoort niet thuis in een show of een massale genezingsbijeenkomst, of in een televisieprogramma waar velen zich aan vergapen: kritisch, afstandelijk of juist sentimenteel. Zo’n ziel kan geen pottenkijkers gebruiken. Daar is ze veel te kwetsbaar voor. Veiligheid is nodig, de beslotenheid van het intieme gesprek. Want daar – in vertrouwdheid en geborgenheid – kan Jezus onze ziel aanraken en met zijn woord openen.

Ik hoop dat u zelf ook wel eens zo’n gouden moment heeft meegemaakt. In een gesprek met een ambtsdrager bijvoorbeeld of met uw partner of in gebed met God. Dat u voelde dat u geopend werd, dat er iets of iemand in uw wereld binnen kwam, achter de glazen wand. En dat dat ruimte gaf, leven…

Overigens, niet alleen voor de ontvangende partij kan zo’n gebeurtenis van groot belang zijn. Ook voor de gever, ook voor degene die door een ander wordt toegelaten, kan zo’n ontmoeting bevrijdend zijn. Wat is het een wonder als je de wereld van de ander mag en kan betreden. Als je welkom bent, naar hem of haar mag luisteren. Het kan je als het ware opnieuw tot leven wekken.

Ja, opnieuw tot leven wekken. Daar gaat het hier om. Jezus steekt immers de handen uit de mouwen. Hij prikt als het ware de doofheid uit de oren van de man en laat hem vervolgens via het spuug op zijn eigen handen delen in zijn kracht. Het lijken magische handelingen van een tovenaar. Toch doen de gebaren mij vooral denken aan Gods scheppende handen, beschreven in Genesis 2. God maakt de mens uit het stof van de aarde en blaast hem de levensadem in. En nu, hier in dit verhaal, laat Jezus iets van de nieuwe schepping zien. De mens die achter zijn glazen wand is begraven, verstoken van werkelijk contact, die wordt opnieuw tot leven gewekt.

Ja, er gebeuren grootse dingen. Dingen van bevrijding, goedheid en leven. De man in het verhaal leeft. Dat wil zeggen hij hoort en hij spreekt. Maar dit is niet zomaar horen en spreken, dit is horen en spreken in relatie tot God. Helaas wordt dat in onze vertaling niet duidelijk. Daar staat dat de man weer normaal kan praten. Dat wekt niet de indruk dat er iets vernieuwends is gebeurd. Maar er staat: hij sprak orthoos. ‘Ortho’ kennen wij van orthodontist, orthopeed en orthodoxie. Ortho betekent niet normaal, maar recht of goed. En bijbels gezien is dat goddelijk goed. Goed, zoals de schepping voor God goed is. De door Jezus genezen, tot leven gewekte man spreekt goed, goddelijk goed. En dat is dus veel meer dan normaal of gewoon. Dat is buitengewoon. Een wonder!

Amen


 

De liefde

 

Preek gehouden op 4 juli 2021 tijdens de ochtendienst

Tekst: Johannes 5:31-47

 

Voorganger: ds. A.B. Broekman

 

 

Gemeente van Christus,

 

De liefde. Er is geen thema dat meer bezongen wordt dan de liefde. We weten allemaal wat het is, en ieder mens heeft liefde nodig. Als je geen liefde ontvangt, dan kan er een heleboel met je misgaan. Wie te weinig liefde heeft ontvangen, kan psychisch behoorlijk in de problemen komen.  Het ontvangen van liefde is een eerste levensbehoefte. Toch kun je geen sluitende definitie geven van de liefde. Het is in eerste plaats een gevoel, en daar loopt het verstand op stuk.

 

Kijk maar eens wat er met je gebeurd als je de liefde van je leven tegenkomt. Dan slaat alles op tilt. Je kunt alleen maar denken aan die persoon. Je vraagt je af, waar die zich mee bezig houdt, en je wilt niets liever dan in de nabijheid van je geliefde zijn. Je hele focus is gericht op die persoon.

 

In het begin weet je niet of het wederzijds is. Dat is zo’n verschrikkelijke periode, want wat ben je dan kwetsbaar. Je hebt je meest intieme gevoelens voor iemand, maar wat als die gevoelens niet wederzijds zijn? Dan loop je een blauwtje, en dat is niet zo fijn. In de liefde gaat het immers om hele tere gevoelens.

 

Als het wel zo is, dan loopt de telefoonrekening flink op. Uren en uren bellen, en als je gebeld hebt dan kun je daarna nog uren appen. Je bent geheel op elkaar gefocust. Je bent dan helemaal in de wolken, en goed denken lukt niet. Het is net of je verstand een overdosis heeft gekregen aan gevoel.

 

In de jaren tachtig zong Doe Maar al dat liefde een vreemde ziekte is. Het is niet alleen leuk, maar het heeft ook een rare uitwerking op de mens. Zo heeft het op mij de uitwerking dat ik geen hap meer door mijn keel krijg. Daarnaast kan ik ook hele nachten wakker liggen. Je vraagt je soms af of het leven ooit weer normaal wordt. Je bent jezelf niet meer.

 

De evangelist Johannes wordt wel de evangelist van de liefde genoemd. In zijn brief schrijft hij dat ‘God liefde is’. Hierbij sluit hij aan bij de Oudtestamentische gedachte dat we met ons gehele leven God zijn toegedaan. Er zit dus een overeenkomst in hoe we als mensen elkaar liefhebben en dat we geloven in God. Geloven en liefhebben liggen dicht bij elkaar.

Ook daar zien we dat er een focus is op God, en dat betekent dat allerlei afgoden moeten wijken. Als God met afgoderij wordt geconfronteerd, dan gedraagt God zich als een afgewezen geliefde.

 

Israël is Gods uitverkoren volk, omdat God het lief heeft. Het heeft geen buitengewoon hoogstaande moraal of cultuur. Het is Gods lievelingetje. Een andere verklaring is er domweg niet. Het is dan ook niets voor niets dat de verhouding tussen God en Zijn volk vaak wordt beschreven als die tussen een bruid en een bruidegom.

 

Er zit hier een probleem met Jezus. Jezus vertegenwoordigt God, hier op aarde als het levende woord. Hij belichaamt Gods liefde. Hij en God liggen in elkaars verlengde. Steeds wordt er benadrukt dat Hij en de Vader één zijn. Hij kan niets doen buiten de wil om van de Vader. We lezen in Johannes 1: 11: ‘Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen’.

 

Het lijkt erop dat het hier gaat om het joodse volk. Het joodse volk heeft Jezus niet aangenomen. Toch is het de vraag of het zo simpel is. Hij kwam tot de Zijnen. Uit het vervolg van dit verhaal zal blijken dat het gaat om Jeruzalem. Het gaat om de tempel, met de bijbehorende priesters en Schriftgeleerden. Dit het centrum van de joodse Godsdienst. Hier zitten de beroemde Schriftgeleerden, die zich dag in dag uit in de Heilige Schrift te verdiepen. Als je in de orthodoxe wijk in Jeruzalem komt, zie je dat nog steeds.

 

Jezus verwacht dat deze mensen Hem herkennen en erkennen. Ze hebben hun hele leven in dienst gesteld van God. Ze doen niets anders dan lezen uit Gods Woord en bidden. Nu worden ze met het levende Woord geconfronteerd. Er zit geen licht tussen het leven van Jezus en waar zij zich dagelijks mee bezighouden, maar ze willen niets van Hem weten. Wie mij heeft gezien heeft de Vader gezien, maar ze zien het niet. Hij kan hen nog veel meer vertellen.

 

Ze geloven er helemaal niets van. Ze zijn van mening dat Jezus veel te hoog van de toren blaast. Hij moet maar bewijzen dat Hij is, wie Hij is. Volgens meerdere teksten uit het Oude Testament is een bewering pas waar, als deze ondersteunt wordt door twee of drie getuigen. Dus er wordt hier gezegd dat Jezus maar met getuigen op de proppen moet komen, en zo niet, dan hebben ze geen boodschap aan Hem.

 

Jezus erkent dit. De God zoals die in het Oude Testament beschreven wordt, is dezelfde God die Hij Zijn vader noemt. Hij zal dan ook met getuigen komen, al is er maar één getuigenis dat telt. Dat is de getuigenis van Zijn hemelse Vader. Niettemin zal Hij komen met getuigen.

 

Hij wijst naar Johannes de Doper. Johannes de Doper sprak met gezag. Hij was bij het volk geliefd. Bij de Schriftgeleerden en de Farizeeën was hij niet geliefd. Hij had hen adderengebroed genoemd. Net als Jezus, stond hij op gespannen voet met de tempel. Toch stond hij bij het volk in hoog aanzien en werd hij gezien als een profeet. Als dit niet werd erkent, zou het volk zich tegen hen keren.

 

Jezus wijst naar Johannes, die Hem heeft aangewezen als degene die na hem komt, en van wie hij niet waardig was om de riemen van zijn sandalen aan te raken. Johannes wordt door Jezus een lamp genoemd. Dit is een beeld dat vaak werd gebruikt voor profeten. Door hen heen kon het licht van Gods goedheid schijnen. Door hen mocht er wat van Gods waarheid oplichten in een duistere wereld, waar God niet gevonden wordt.

 

Het is een voorrecht dat zij konden leven in een tijd dat Johannes leefde. Er was een lamp. Er zijn tijden geweest dat er geen profeten waren, en dat Gods woord schaars was. Dat gold niet voor hen, maar ze luisterden niet. Johannes was duidelijk en hij wees richting Jezus.

 

Daarnaast wijst Jezus naar de tekenen, die Hij heeft gedaan. Jezus lost niet als een goochelaar alle problemen van de wereld op. Hij geneest niet alle zieken die er zijn. Wat we wel zien, is dat Jezus wat laat zien van Gods liefde voor een gevallen mensheid. We zien het voor een verlamde bij het bad van Betesdha. We zien het voor een Samaritaanse vrouw die door iedereen wordt geminacht. We zien het op een bruiloft te Kana waar de wijn op is.

 

Het zijn tekenen van Gods koninkrijk dat op doorbreken staat. Wie goed kijkt, ziet daar onmiskenbaar Gods hand in. Jezus doet dus geen trucjes om de mensheid te vermaken, maar Hij laat zien dat er ooit een tijdperk aanbreekt waar er geen plek meer is voor verdriet en waarin het kwaad definitief overwonnen zal worden. In de wonderen zien we dat God het goede met ons voorheeft. God strekt zich liefdevol uit naar ons mensen.

 

God getuigd van Jezus door de wonderen heen. In één van die wonderen kwam dat heel duidelijk naar voren. Als Jezus gedoopt wordt in de Jordaan gaat de hemel open. De Heilige Geest daalt op Hem neer in de gedaante als een duif. Dan is er een stem die zegt dat deze Jezus Zijn geliefde Zoon is. Kun je het nog duidelijker op een presenteerblaadje krijgen aangereikt? De Vader heeft zelf van Hem getuigd, en Hij heeft de goedkeuring van mensen niet nodig.

 

Dat is eigenlijk wel wat hier speelt, en dat is wel wat Jezus in twijfel trekt. Dat speelt in ons leven toch ook vaak een rol. Als mens wil je graag erkenning, en af en toe horen dat je het toch wel goed doet. Je bent, hoe we het ook wenden of keren, op zoek naar bevestiging. Geloof me, dat heb ik ook. Ik hoor ook graag dat ik het goed gedaan heb. Mooie preek, dominee. Ik weet dat ik het kan, maar de ene keer gaat het mij beter af, dan de andere keer.

 

Het gevaar ligt hier echter op de loer dat je afhankelijk wordt van die waardering. Mensen hebben verwachtingen, en je wordt pas geaccepteerd op het moment dat je die verwachtingen waar maakt. Hoe vaak hebben we dat niet op het werk? Voldoe ik wel? Of moet het anders? We zien het op school. Daar moet je aan de verwachtingen voldoen van je medeleerlingen, en je docenten. Deze verwachtingen kunnen dan heel beklemmend werken.

 

Ik heb een boek in de kast staan over het succes dat je als manager kunt hebben, niet door allerlei verwachtingen te hebben van je mensen, maar juist door ze vertrouwen te geven. Laat mensen doen waar ze goed in zijn, waardoor ze nog meer vertrouwen krijgen. Dan zie je mensen groeien en bloeien. Dan zie je dat verwachtingen niet als een zware last op je schouders drukken, maar dat je mensen in hun kracht laat staan.

 

Jezus heeft die menselijke verwachtingen niet nodig, omdat Hij weet dat Hij en de Vader één zijn. Daarom verwijst hij ook als laatste naar Mozes. Deze Schriftgeleerden maken deel uit van het uitverkoren volk. In tegenstelling tot de heidenen, kennen zij Gods wil. Mozes sprak met God. Hij had toegang tot God. De woorden van Mozes worden elke dag door deze Schriftgeleerden onderzocht, maar deze woorden brengen hen niet dichter bij Jezus.

 

Ze beroepen zich op Mozes, en zeggen dat deze Jezus op grond van wat zij lezen bij Mozes, niets met de God van Israël te maken kan hebben. Jezus zegt echter dat ze zich vergissen. Zij beroepen zich op Mozes, maar als zij werkelijk dezelfde ervaring hadden als Mozes, dan wisten ze dat Mozes naar Jezus wees.

 

Ze hebben het echter niet. Hun godsdienst is mensenwerk geworden. Het is een gesloten systeem. Als Hij gekomen was in zijn eigen naam, dan zouden ze Hem aannemen, maar nu Hij gekomen is in de naam van de Vader nemen ze hem niet aan. God mag alleen God zijn zolang Hij aansluit bij wat ik ervaar en ik leuk vind. En zo maken we een beeld van God, dat precies past bij onze eigen wensen en verwachtingen.

 

Daarmee maak je eigenlijk een afgod. Een gevaar dat ook binnen de kerken op de loer ligt. God is pas God als ik aangesproken wordt, en ik het leuk vindt. Maar dan is God geen gelijke partner in de relatie die wij met Hem hebben. Hij wordt dan ondergeschikt aan onze verwachtingen.

 

Hier in deze tekst zien we het ook. De tempel is een instituut geworden, met regeltjes. Op zich hoeft dat niet fout te zijn, maar hier wordt God opgelost in een religieuze organisatie. Mensen die werken in de kerk, en in de kerkenraad hebben gezeten, weten dat kerkenwerk soms aanvoelt als werk. Er moeten gewoon klussen worden geklaard, maar als je niet oppast dan wordt het alleen maar werk. Soms ook werk waar een klein clubje mensen onder bezwijkt, omdat er te veel is, en er te weinig mensen zijn die het willen doen.

 

Dan kan de eerste liefde uitdoven, en ik zie dat dat hier gebeurt is. Het is net als bij de liefde. Het begint bij het gevoel. En door dat gevoel gaan we een relatie aan. Vaak is dat ook de belangrijkste beslissing in ons leven. Maar liefde is niet alleen maar gevoel. Er moeten ook raakvlakken zijn. Er moeten zelfde interesses zijn. Je leeft niet je hele leven op die roze wolk. Qua denken, en ook geloof is daar een onderdeel van, moet je ongeveer op dezelfde lijn zitten.

 

In dit Bijbelgedeelte doet Jezus niets anders dan zeggen dat de God waarvan ze zeggen dat ze die dienen en Hij op dezelfde lijn zitten. Hij bewijst dat door te wijzen naar Johannes de Doper, naar zijn wonderen en naar wat Mozes geschreven heeft. Het komt echter niet binnen, omdat ze uiteindelijk zichzelf zoeken. Ze staan niet in relatie met God.

 

Ze missen die eerste liefde. Het gevoel, dat voor het verstand uitgaat. Ik weet niet hoe dat bij u zit. Ik heb mij altijd thuis gevoeld als kind als ik in een kerk kwam. Dat oude gebouw had iets mysterieus, en ik wist dat mijn ouders en grootouders daar steun vonden. Ik genoot van de verhalen die ik te horen kreeg op de zondagschool en ik ging helemaal op in mijn rol tijdens het kerstspel. Natuurlijk ging ik naar catechisatie omdat het moest, en omdat je ouders niet teleur wilde stellen, maar op een bepaald moment kom je er achter dat het je niet meer loslaat. Je kunt niet meer zonder. Net als bij de liefde ben je nu gefocust op de ander. In dit geval God.

 

Zo is het ook bij Gods liefde voor ons. God wil een God van liefde zijn voor ons. Hij strekt zijn handen naar ons ons uit. Onze kleine heeft soms behoorlijk kast van krampjes. Je ziet dat hij dan pijn heeft, en dan kruipt hij helemaal tegen mij aan. Je kunt eigenlijk helemaal niet zoveel doen, en je voelt je dan ook machteloos. Toch heb ik gemerkt dat hij doordat ik er voor hem ben, hij rustiger wordt. De nabijheid van iemand die om je geeft.

 

Zo denk ik ook dat het zit met Gods liefde voor ons mensen. Soms schieten wij door het leven ook in de kramp. We weten niet meer waar we het zoeken moeten. Toch blijkt er dan een God te zijn die de ware liefde belichaamt, waar je kunt wegkruipen als mens. In het leven van Jezus komen we die God bij uitstek tegen. Ik geloof dat het deze liefde is, die God voor ons mensen heeft. Zo wil God ons tot een God zijn. Hij wil dat Zijn liefde beantwoord wordt. Misschien vraagt dit van ons om een stapje terug te doen, en te kijken waar en wanneer we wat van Gods liefde in ons leven hebben ervaren. Johannes sluit dit evangelie af door zich tot Petrus te richten, en Hem indringend te vragen of hij Hem waarlijk lief heeft. Deze Schriftgeleerden zijn God ergens kwijtgeraakt, en dat kan zeker ook in religieuze organisaties, maar het gaat er om hoe wij antwoorden op je vraag die Jezus Petrus voorlegt. Heb je me werkelijk lief? Jij, ik wij met elkaar? Een vraag die dichtbij komt, maar die wel doordringt tot de kern van de zaak.

 

Amen


 

Een gouden moment

 

Preek gehouden op 27 juni 2021 tijdens de ochtendienst

Tekst: Johannes 4, 43-52

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

 

Gemeente van Jezus Christus,

 

Twee vaders heeft Jezus. Feitelijk hebben we dat allemaal, maar bij Jezus is dat op een bijzondere manier zo. Jezus’ ene vader is de timmerman Jozef. Samen met deze vader en met Maria groeit hij op in Nazareth in Galilea.  Dan, op 12-jarige leeftijd, gaat Jezus met zijn ouders naar Jeruzalem, naar de tempel. En tijdens dat bezoek dringt tot het tot hem door. Hij heeft nóg een vader: de God van hemel en aarde. En hij weet het zeker: Bij deze vader hoort hij echt thuis. Aan deze vader wil hij zijn leven wijden. De vrede en liefde van deze vader wil hij doen. Vergeving, verzoening, een nieuw begin voor iedereen.

 

Alles zal Jezus daar voor over hebben, zelfs zijn eigen leven.

 

En dan blijkt al snel dat Jezus in zijn eigen vaderland niet geëerd wordt. Zijn eigen vaderland. Dat is hier niet Galilea, het land van zijn vader Jozef. Nee, zijn vaderland is Judea met daarin Jeruzalem en tempel. Daar ‘woont’ om zomaar te zeggen Jezus’ hemelse vader. Juist op die plek wijzen de mensen Jezus af.

 

Hoe dat komt? Nou, misschien zijn de theologen, priesters, dominees en gelovigen in Jeruzalem wel te druk met hun godsdienstig werk. Misschien zijn ze wel zo vaak en veel over God aan het nadenken, zijn ze zo in de weer met het uitwerken van de regels, houden ze zo intensief de tempeldienst in stand, zijn zo bezig godgeleerd te zijn … dat de godsdienst een project geworden is. Prachtig, maar onbuigzaam. Goed verzorgd, maar star … en misschien zelfs doods.

 

En het lastige is dat er in dit godsdienstig project voor God de Vader en voor zijn uitzonderlijke zoon Jezus eigenlijk geen plaats is.  Nou ja, … in het dorp iets verderop, in Bethlehem, in een stal. Daar is er nog wel een plekje  …maar na Jezus’ geboorte halen zijn ouders hem daar snel weg. Ze gaan eerst naar Egypte en vervolgens naar Galilea, zoals hij nu als volwassene ook weer naar Galilea gaat. Op zoek naar weerklank. Op zoek naar geloof, hoop en liefde.

 

Blijkbaar heeft Jezus daarvoor meer kans in de buitengebieden, bij de randkerkelijken, bij de mensen die het allemaal wat minder zeker weten en die hun waarheden nog niet in steen hebben gehouwen. Blijkbaar zijn het vooral de vergetenen, degenen in de marge, bij wie hij aansluiting vindt.

 

Zo stuit hij onderweg naar Galilea in Samaria op een vrouw die we nu niet bepaald een heilige kunnen noemen. Ze heeft een ander geloof en heeft het met diverse mannen gehouden. Toch is zij het die zich door haar ontmoeting met Jezus aangeraakt weet. Want Jezus ziet haar, vertrouwt haar, erkent haar. En daardoor herleeft zij. Ze is niet eenzaam meer. Ze bruist en sprankelt. Al haar dorpsgenoten vertelt ze over hem. Jezus is de bron van haar vernieuwde bestaan.

 

Vandaag treft Jezus weer iemand die er eigenlijk niet bij hoort. Het gaat om een man die voor koning Herodes werkt. Zijn standplaats is Kafarnaüm. Deze interessante en belangrijke baan geeft Jezus’ bezoeker status en macht. Maar vanuit godsdienstige en politieke overwegingen kijken de meeste anderen waarschijnlijk op hem neer. Want koning Herodes, dat is een handlanger van de Romeinen. Zij houden het land bezet. Ben je je als jood een beetje bewust van je land en je God, dan wil je niet met deze landverrader gezien worden.

 

Jezus wordt wél met deze man gezien.

 

De bezoeker is niet alleen dienaar van de koning. Hij is ook een vader die hartstochtelijk naar een oplossing zoekt voor zijn ernstig zieke zoon. Hij wil dat Jezus met hem mee naar huis gaat. Dit in de veronderstelling dat alleen de lijfelijke aanwezigheid van Jezus zijn zoon kan redden. Misschien dat Jezus het kind de handen op kan leggen of een ander ritueel kan uitvoeren. Hem zo kan genezen.

 

Ik denk dat velen van ons dit verlangen wel herkennen. We snakken naar Jezus als concrete aanwezigheid. Want wat hebben we aan Jezus als naam, als een oud verhaal. We zien en horen hem niet … hij is zo op afstand…

 

Als reactie begint Jezus te mopperen. Waarom vertrouwen mensen me alleen als ze een teken zien of een wonder, waarom moeten ze me per se letterlijk zien, horen, voelen…? Waarom moet ik er helemaal, dus ook lichamelijk zijn. Waarom vertrouwen ze me niet gewoon op mijn woord?

 

Ja, Jezus heeft dus zo zijn twijfels. Toch spreekt hij dat ene woord. “Uw zoon leeft,” zegt hij tegen de vader. En het wonder geschiedt. De hoge regeringsfunctionaris gelooft Jezus. Op zijn woord. Zonder aarzeling, zonder teken of garantiebewijs vertrouwt hij erop dat Jezus’ woord waar is en dat zijn zoon dus leeft. Op weg naar huis, komen zijn dienaren hem al tegemoet om te vertellen dat de jongen gezond is. Bij navraag blijkt het tijdstip waarop de koorts bij het kind week precies hetzelfde is als het tijdstip waarop Jezus zijn woorden van leven uitsprak.

 

Dat is, als je de tekst zorgvuldig leest, de derde dag en het zevende uur. De derde dag … Dat kan alleen maar vooruitwijzen naar de opstanding van Jezus zelf. Hij stond op uit de dood. Op de derde dag. En zeven … dat getal heb ik zojuist met u en jullie besproken. Dit is dus onontkoombaar. Hier gaat het om het gouden moment, het uur U. Op deze tijd vallen spreken en doen samen, tijd en eeuwigheid. Op dit moment verandert dood in leven, chaos in schepping en donker in licht.

 

Hier in Galilea, aan de rand van de samenleving, ver weg van de tempel, is het nu al Pasen.

 

Een gouden moment. Uniek en ultiem. Maar niet alleen iets voor toen of daar. Ook ons kan zoiets overkomen. Nee, we kunnen het niet afdwingen. Maar we kunnen elkaar en onze kinderen er wel in oefenen. Oefenen in alert zijn op zo’n moment. Opmerkzaam, ontvankelijk. Attent. Om met die houding uit te kijken naar en te wachten op het moment van Pasen in jóuw persoonlijke leven… 

 

Maar ondertussen gaat het hier wel om de genezing van een ziek kind. Ik denk aan mensen die op Jezus vertrouwen en van wie het kind niet beter is geworden. Hoe is deze Bijbelse geschiedenis voor hen…? Ik kan me boosheid voorstellen, verdriet, onmacht, ongeloof. Ik kan me ook voorstellen dat een vader of moeder zich juist aan een verhaal als dit vastklampt. Zou het, zou het waar kúnnen zijn. Zou het kunnen dat de dood niet het láatste woord heeft, ook niet voor mijn dochter of zoon. Zou het kunnen dat mijn kind leeft, bij God?

Je zoon leeft. Het staat wel drie keer in dit stukje tekst. Het is daarbij belangrijk te weten dat in de Bijbel leven altijd meer is dan biologie. Zo zegt de vader in het verhaal van de verloren zoon, na diens terugkeer: mijn zoon was dood, maar leeft nu. Hiermee bedoelt hij dus niet dat zijn zoon eerst gestorven was. Hij bedoelt wel dat zijn zoon buiten het huis van zijn vader een dor en doods leven had. Niet verbonden met God en medemens, verloren, vruchteloos. Over deze levend dode mensen is God de vader verdrietig. Want zijn zonen en dochters, zijn kinderen zijn op sterven na dood … en hij wil zo ontzettend graag dat zij, dat wij leven. Voluit en helemaal.

 

Zo bezien is de vader in onze lezing niet alleen de ambtenaar aan het hof van de koning. Nee, de vader in deze bijbeltekst staat ook symbool voor de vader in de hemel die treurt om Jeruzalem, waar het geloof een project geworden is, star en doods. De hemelse vader is bedroefd en wanhopig. Hij huilt om de verstarden, maar ook om diegenen onder zijn kinderen die cynisch zijn geworden, verbitterd, leeg, of op een andere manier levend dood. Ze zijn losgeraakt van geloof, hoop en liefde. Misschien is dat door eigen toedoen gebeurd, misschien ook door omstandigheden of zonder echte reden.

 

Kennen wij deze mensen? Dichtbij of veraf. Of zijn wij het zelf. Misschien niet altijd, maar toch soms, even…?

 

Misschien verlangen we op zulke momenten wel naar een uitzonderlijk teken uit de hemel. Of we denken in spectaculaire oplossingen, hopen we op dat ene winnende lot, de ultieme prestatie of het uitzonderlijke advies. Misschien verwachten we dat God direct ingrijpt en het ijzer met zijn eigen handen breekt. Maar hoe zou het voor u zijn en voor jou en voor mezelf als we dat ene woord van Jezus horen en dat dat woord genoeg is?

Welk woord zou dat  zijn? En … hoe laat zou het zijn en welke dag?

Wat zou er met ons gebeuren als we aan Jezus zouden vragen “Spreek Heer…en ik zal gezond worden.”

 

Amen

Gods dierentuin

 

Preek gehouden op 13 juni 2021 tijdens de E-meeting

Tekst: Genesis 1, 24-31

 

Voorganger: ds. A.B. Broekman

 

 

Gemeente van  Christus,

 

We hebben vandaag het verhaal van de schepping uitgelezen. En we vroegen ons af wat daarvan nu het resultaat is.  God heeft de hemel en de aarde geschapen. Het is een grote tuin met allerlei dieren daarin. Ook de mens is een onderdeel van die schepping, maar is de mens nu één van  de dieren, of zit dat anders?

 

Maar is dat het nu? Kijkt God naar de aarde, zoals wij naar een dierentuin kijken? Ik heb een paar kleine neefjes die dol zijn op dierentuinen, en ik denk dat ik straks met de kleine Broekman ook met enige regelmaat een dierentuin van binnen zie. Ik ga graag naar de dierentuin in Nordhorn: die is te betalen, wat belangrijk is voor een Nederlander, en het is een echte dierentuin, geen avonturenpark. Als ik naar een dierentuin wil, dan gaat het mij immers om de dieren.

 

Toch sta je daar als mens wel tegenover de dieren. Ze hebben de natuurlijke leefomgeving van die dieren zoveel mogelijk nagemaakt, maar het gaat toch vooral om onze ervaring. Wij lopen van het ene verblijf naar het andere verblijf. We zijn er geen onderdeel van. Er is geen apart hok voor de mensen. Wij blijven degenen die observeren. Wij vinden het leuk om naar al die exotische dieren te kijken.

 

Zou God ook zo naar ons kijken? Zijn wij ook onderdeel van een soort dierentuin? Heeft God ons geschapen om naar te kijken? Er zijn mensen die een aquarium in de woonkamer hebben staan. Dat vinden ze ook leuk om naar te kijken. Zou het zo ook zitten met ons? Zijn wij er, omdat God dat leuk vindt?

 

Het idee dat God ooit de wereld heeft geschapen als een tuin is niet uit de lucht komen vallen. We komen het tegen in verschillende godsdiensten in het Midden-Oosten. Het verhaal van de tuin van Eden staat niet op zichzelf. Ook het feit dat deze mysterieuze tuin heeft bestaan, waar de rivieren de Eufraat en de Tigris elkaar kruisen, komen we in andere scheppingsverhalen tegen.

 

Tuinen werden gezien als een zeer luxe bezit. Wie hadden er vroeger tuinen? Dat waren de koningen in de oudheid. Vroeger hadden de mensen nog geen airco, maar wat ze wel hadden was tuinen. Ze hadden toen wel door dat het in de hete zomers goed toeven was onder bomen en de planten. Wat was er nu heerlijker, om je als koning terug te trekken in je eigen tuin? Gewoon lekker in de schaduw liggen, na een dag hard werken. Dat werd gezien als het toppunt van luxe.

 

Heel veel van die paleistuinen zijn aangelegd, zoals dat hier in de Bijbel beschreven is. De tuin van Eden werd gezien als de ideale tuin. Je had niet alleen een tuin, maar in die tuin was ook een overdaad aan water. Net als bij de tuin van Eden, het liefst voorzien van vier rivieren die de tuin van water voorzagen. Dan kon je ook mooi fruitbomen in je tuin hebben.

 

Dat was natuurlijk wat je wilde. Als je zin had wat te eten, dan ging je gewoon naar een fruitboom, en dan plukte je gewoon de vruchten waar je zin in hebt van de boom. Je hoeft er niet eens voor te werken. Je pakt gewoon wat je lekker vindt.

 

En het ging nog verder. Een echte goede tuin had ook een wijngaard. Koningen hadden hun eigen wijnboeren. Stel je dat nu eens voor: dat je je eigen tuin hebt met fruitbomen en bij tijd en wijle wordt je een glas wijn ingeschonken uit je eigen wijngaard. Zijn we er dan?

 

Nee, want veel van die koningen, en dat doen ze nog steeds, jagen in hun tuinen. Dan gingen ze beesten schieten, en die gingen dan op de barbecue. Soms gingen ze zelfs zover dat ze leeuwen in hun tuinen loslieten om op te jagen, of andere wilde dieren om te laten zien hoe dapper de koningen wel niet waren.

 

Je ziet echter dat ze die wilde dieren steeds vaker gingen houden in hokken, omdat deze dieren zo leuk waren om naar te kijken. Je kon ze opeten, maar dan had je er ook niets meer aan. Veel van die koningen gingen wilde dieren houden om mee te pronken als ze buitenlandse gasten kregen. Daar is onze dierentuin eigenlijk van afgeleid, en deze lijkt op de hof van Eden.

 

En toch is het ook weer anders. Ook zoals er naar ons mensen wordt gekeken. God schept de dieren. Hij zegt, laat de aarde levende wezens voortbrengen. Vee, kruipende dieren en wilde dieren. Het gaat hier niet om een sluitende categorieën, maar om hoe we de dieren ongeveer moeten plaatsen.  

 

God boetseert de dieren uit de aarde, net als hij dat ook met de mens doet.  Het Hebreeuwse woord voor mens is Adam en dat betekend aarde. Het is het materiaal waar wij en de dieren uit geschapen zijn. Daar zit ook het verschil met God. Wij zitten als wezens aan de aarde vast. We kunnen zonder ons lichaam niet bestaan, maar toch zien we een verschil met de schepping van de dieren.

 

Er staat: ‘laat ons mensen maken die op ons lijken.’ God zit in de hemel en daar zit hij in de troonzaal met alle engelen om zich heen. Hij zegt daar, laat ons mensen maken naar ons beeld. Daar worden dus de mensen apart gezet van de dieren. De mens mag wel onderdeel zijn van de schepping, maar hij heeft iets van God in zich. In de mens zit zowel een stukje hemel als een stukje aarde. Een mens heeft in tegenstelling tot de dieren een bewustzijn. We kunnen denken en we weten dat er een verschil zit tussen goed en kwaad, terwijl een dier een instinct heeft.

 

God heeft ons de macht gegeven om over de dieren te heersen. Dat lijkt nogal heftig taalgebruik. Het lijkt net of wij maar mogen doen met de wereld wat wij willen, maar dat is niet zo. God heeft ons bijna goddelijk gemaakt, zoals er staat geschreven in de psalmen, maar daar hoort ook een grote verantwoordelijkheid bij. God heeft ons vermogens geven om de aarde te beheren, namens Hem.

 

Omdat de mens deze grote verantwoordelijkheid heeft, moet hij zich over de aarde verspreiden. De mens vertegenwoordigt God op aarde. De mens dient zorg te dragen voor de schepping. Hij mag de aardse hulpbronnen ontginnen ten behoeve van het leven op aarde. Zo zal de gehele aarde tot zijn bestemming komen, en de gehele aarde zal God de lof toezingen. We moeten onze medemens en medeschepselen respecteren.

 

Het is werkelijk een paradijselijke schepping, want het zaaddragende gewas en alle zaaddragende boomvruchten zullen de mens tot voedsel zijn. Alle mensen en dieren zijn op dat moment nog vegetariërs. Ook de wilde dieren eten geen vlees. In Jesaja 65 : 25 lezen we over het paradijs aan het einde van de tijden:

 

‘Wolf en lam zullen samen weiden,

een leeuw en een rund eten beide stro

en een slang zal zich voeden met stof.

Niemand doet kwaad, niemand sticht onheil

op heel mijn heilige berg – zegt de HEER.’

 

We zien dus dat er geen dood meer is. Net zoals er in het paradijs geen dood was, zal er dan ook geen bloed meer vloeien.

 

Toch zat het bij andere godsdiensten wel degelijk anders in elkaar. De mens was niet naar het beeld van God geschapen. Alleen de koningen, zoals de Farao, beschouwden zichzelf als de zoon van God. Daarom hadden ze het recht om over hun volk te heersen. Zo simpel zat het gewoon in elkaar.

 

De goden hadden het ook niet zo op de mensen. Dat waren vooral slaven, die de goden in hun tempels van voedsel moesten voorzien. Verder waren ze vooral lastig. De goden zagen dat de mensen zich over de aarde verspreidden. Mensen waren er volgens de heidense goden vooral te veel. Mensen maakten lawaai en dat vonden ze niet leuk. Daarom stuurden de goden af en toe een  ziekte naar de aarde, of een natuurramp, om zo de mensheid wat uit te dunnen. Een mensenleven meer of minder maakte de heidens goden niet uit.

 

We lezen dat er expliciet na de schepping van de mens wordt gezegd dat het zeer goed was. Een mens staat in de schepping. Hij is net als de dieren uit de aarde geboetseerd, zoals een pottenbakker aardewerk maakt. God heeft de mens ingenieus in elkaar gezet. We hebben een lichaam, dat ons verbindt met onze medeschepselen hier op aarde, maar we hebben ook verstand en een bewustzijn.

 

Bij grote kracht, hoort ook een grote verantwoordelijkheid. Daar zien we het in het hoofdstuk hierna, trouwens fout gaan. Als God een kijkje komt nemen en vraagt of de mens gegeten heeft van de vrucht van goed en kwaad, dan heeft de mens daar geen actieve herinnering meer aan. Wat dat betreft is er niet zoveel veranderd door de jaren heen.

 

Toch heeft God alles goed geschapen. Over de schepping van de mens wordt zelfs gezegd dat het zeer goed was. Denk daar maar eens over na. God heeft ons geschapen als zeer getalenteerde wezens. We zijn bijna goddelijk gemaakt. We staan tussen de schepping en God in. God heeft ons mensen tot onderkoning gekroond over de schepping. God heeft een ieder van ons hier op aarde geplaatst, omdat Hij vind dat we dat waard zijn. Je mag er zijn. Daar zijn geen voorwaarden aan verbonden.

 

Ik weet dat er aan ons moderne mensen veel eisen worden gesteld. We moeten naar school en we moeten naar bijscholing. We hebben ook alle functioneringsgesprekken. We  moeten werkelijk aan van alles voldoen. Hier lezen we echter iets anders. Hier wordt gezegd dat je per definitie talent hebt. Voordat er eisen worden gesteld, zegt God dat je zeer goed bent. Jij mag er zijn. Ik heb jou een plek gegeven, want ik vindt je van waarde. Het maakt voor God niet uit of je nu wel of niet geslaagd bent afgelopen week, want jij bent voor Hem belangrijk. Laten we zo elkaar en de wereld om ons heen op waarde schatten en waarderen. Toen God de mens schiep, zag hij dat het zeer goed was.

 

Amen.

Geluk

 

Preek gehouden op 6 juni 2021

Tekst: Matteüs 5, 1–10

 

Voorganger: ds. Hetty Boersma

 

 

Gemeente van Jezus Christus,

 

Het liedje dat we net hebben gehoord (René Froger, ‘Een eigen huis’) komt uit 1989. Meer een hit uit de tijd van mijn jeugd dan van nu. Toch wilden we jullie deze muziek niet onthouden. Het klinkt zo lekker vrolijk en gezellig, zo gelukkig … maar toch ook weer niet. Want hoe opgewekt ook de melodie, eigenlijk zegt de zanger dat hij helemaal niet zo opgewekt is. Hij is op veel momenten minder gelukkig dan hij zou moeten zijn, zou willen zijn.

 

Blijkbaar kan dat dus en misschien herken jij dat ook. Je hebt alles en toch voel je je niet tevreden.

 

Het valt me op dat de kinderen van De Akker het helemaal niet zo veel over dingen hebben. Zij willen lekker op de trekker rijden, met vriendjes spelen, zich thuis voelen. Natuurlijk is het belangrijk dat er genoeg geld is. Dat maakt één van de kinderen heel goed duidelijk. Zonder huis of eten heb je geen basis. Maar hetzelfde meisje zegt ook dat ze geen dingen wil kopen die niet belangrijk zijn.

 

Zelf word ik gelukkig als ik kinderen zo puur over geluk hoor vertellen.

 

Boeken, tijdschriften, Tv-programma’s, blogs en vlogs. Op tal van plekken gaat het over het streven naar geluk. Over wat je zou moeten kopen, eten, oefenen, lezen, veranderen om maar een beetje gelukkiger te worden. Maar er zijn ook tegendraadse stemmen. Eén daarvan is de Vlaamse psychiater Dirk de Wachter. Hij pleit niet voor meer geluk, maar voor een beetje ongeluk.

 

Deze boodschap blijkt vooral jonge mensen aan te spreken. De boeken van De Wachter gaan namelijk als zoete broodjes over de toonbank. Ook is hij vaak te gast in talkshows. De Wachter heeft een woeste haardos en een innemende manier van spreken. Ergens lijkt hij een beetje op een profeet. Zijn goede boodschap is, zoals gezegd, dat een beetje verdriet en problemen niet erg zijn. Want ongeluk maakt, zo zegt Dirk de Wachter, dat je je medemens opzoekt, naar je elkaar luistert, elkaar troost, nabij bent … en dat geeft een goed gevoel. Het maakt je meer mens.

 

Ik weet niet of de Bijbel Dirk de Wachters inspiratiebron is. Het zou heel goed kunnen. Want ook Jezus prijst niet alleen barmhartige mensen gelukkig, maar ook de mensen die treuren. De gevers en ontvangers van barmhartigheid hebben elkaar namelijk nodig. En juist dat elkaar nodig hebben … daar word je gelukkig van.

 

De geluksuitspraken van Jezus vormen een proloog van de Bergrede. Dat is de eerste lange toespraak van Jezus in het Matteüs-evangelie. In die toespraak gaat het om Gods Koninkrijk, hier het koninkrijk van de hemel genoemd. Jezus praat hier eerder ook al over. Hij zegt: kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij. Blijkbaar is volgens Jezus Gods koninkrijk dus niet meer alleen in de verre toekomst, of op een totaal andere plaats, na onze dood of hoger dan de blauwe luchten. Blijkbaar is het Koninkrijk van God al zo dichtbij dat we er nu al iets van kunnen proeven en ervaren …

 

Dan neemt Jezus het woord ‘gelukkig’ in de mond. En meteen heb ik dat bijzondere koninkrijk al weer vergeten en sta ik met beide benen in het koninkrijk der Nederlanden, het koninkrijk van de reclame, het koninkrijk van bol.com, google en de romantische komedies. Ik hoor het woord ‘gelukkig’ en ik zie een vrouw voor me die blij de camera in kijkt. Ze heeft een huis en leuke baan. Ook heeft ze een gezellige vriendenkring, hobby’s en genoeg geld. Haar man is een topper en haar kinderen doen het goed op school. Er spelen geen ziektes in de familie en kleine problemen worden met de scheurkalender op de wc opgelost.

 

Zo gaat dat dus, althans bij mij. Bij het woord ‘gelukkig’ denk ik eerst aan zo’n leuke, succesvolle vrouw of man. Maar na een tijdje slaat de twijfel toe. Want diep in mijn hart weet ik dat succesvolle vrouwen ontslagen kunnen worden, kerven op hun ziel kunnen oplopen, een auto-ongeluk kunnen krijgen. Diep in mijn hart weet ik dat sommige rijke mensen ongelukkig zijn. Sommige alleenstaanden zijn juist dolgelukkig. En arbeidsongeschikten melden ons dat ze een goed leven hebben. Kortom, diep in mijn hart weet ik dat het zo simpel niet is.

 

Want geluk is meer dan een geslaagd leven. En daarom keer ik terug naar Jezus die het woord ‘gelukkig’ verbindt met Gods koninkrijk. Volgens Jezus zijn mensen gelukkig als ze thuis zijn bij God. Als ze zijn zoals God ze bedoelt, Zijn beeld, Zijn gelijkenis zijn. Als ze voor God ‘gelukt’ zijn.

 

En als er íemand is die in Gods ogen ‘gelukt’ is, dan is het Jezus zelf. Dat klinkt misschien gek. Want in de ogen van veel mensen is Jezus juist niet gelukt. Want laten we wel zijn. Ja, hij heeft veel volgelingen, maar gedurende zijn leven wordt hij ook uitgelachen, bespot en geslagen en uiteindelijk zelfs vermoord. Ook nu kijken veel mensen neer op deze antiheld en zijn volgelingen. Maar voor God is Jezus geen helemaal antiheld. Voor God is Jezus gelukt.

 

Jezus voldoet eigenlijk precies aan zijn eigen omschrijving van gelukkige mensen. Gelukkig wie nederig van hart zijn, zegt hij.

 

Zelf ligt hij vlak na zijn geboorte niet in een wieg, maar in een voederbak. Later, op weg naar Jeruzalem, kiest hij geen koninklijk paard, maar een veulentje. Voor zijn vrienden is hij een meester, maar als ze samen aan tafel gaan is het Jezus die nederig door zijn knieën gaat om zijn leerlingen de voeten te wassen.

 

Gelukkig de treurenden. Jezus treurt om het lot van Jeruzalem. Hij huilt ook om zichzelf. Hij gaat immers een pijnlijke, angstige weg die uitloopt op de dood. In Getsemane brengt Jezus zijn verdriet bij God.

 

Gelukkig de zachtmoedigen. Geweld, macht en eer. Daar gaat Jezus niet voor. Nee, hij is kwetsbaar en weerloos. Hij spreekt, maar verheft zijn stem niet. Hij geneest en wekt op, maar slaat zichzelf niet op de borst.

 

Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Als er iemand is die dat doet, is het Jezus. Uit alles blijkt dat het hem gaat om de weg die God wijst. Jezus lijdt aan onrecht. Tollenaars wijst hij terecht, zondaars zet hij op het goede spoor, zieken geneest hij.

 

Zo is Jezus dus: nederig en zachtmoedig, treurend, hunkerend naar recht. En ik denk aan al die mensen die het om een één of andere reden niet lukt om naar wereldse maatstaven gelukkig te worden.  Ze groeien op in Bangladesh of Syrië. Ze zijn ontslagen of dreigen door hun werkgever aan de kant gezet te worden. Ze hebben net de verkeerde genen geërfd of zijn behept met een spierziekte. Ze worden gepest door hun klasgenoten of geslagen door hun echtgenoot. Ze hebben te weinig geld, te veel honger, te veel verdriet. Nee volgens de Instagram-maatstaf zijn ze niet gelukkig. Om de drommel niet.

 

Maar … er zit wel een koninklijk mens naast hen. Een goddelijk mens, die zich ondanks zijn goddelijke status niet boven hen verheft, maar ervoor kiest hun lot te delen. Het is een gelukik mens, juist omdat hij al die treurenden en zachtmoedigen niet in de steek laat, maar met hen leeft, met hen lijdt … met hen sterft.

 

En … hen meeneemt in Zijn opstanding. Wat een geluk.

 

Jezus doet nog meer uitspraken over gelukkig zijn, uitspraken die over hem zelf gaan. Gelukkig de barmhartigen, zegt hij. Nee, Jezus is geen softie. Hij heeft een duidelijke moraal. Hij weet en spreekt van goed en kwaad, maar hij gaat wel met de zondaar tafel. Hij vergeeft in Gods naam.

 

Gelukkig de vredestichters en de mensen met een zuiver hart. Jezus is vredestichter. Jezus is zuiver van hart. Hij doet wat hij zegt en hij zegt wat hij doet: Gods woord. Het maakt dat hij vervolgd wordt, beschimpt en bespot. Toch laat Jezus zich niet tegenhouden. Door niets en niemand. Zelfs niet door de dood.

 

Als ik via de Bijbel Jezus’ gelukswoorden hoor, dan zie ik dus in de eerste plaats Jezus voor me. Hij is de gelukte mens bij uitstek. Vervolgens zie ik zijn vrienden en de vele anderen, ik zie onszelf. We zijn vrolijk en dankbaar voor al het mooie in ons leven. Aan de andere kant  hebben we ook zo onze butsen en bulten. Met dat alles, met heel ons hebben houden, met onze wonden en kerven én met onze blijdschap, zijn we door God gewild en bemind en dus gelukt.

En dat maakt ons vervolgens in staat om Jezus ook in zijn kracht te volgen. Om net als hij barmhartig te zijn, vrede te stichten, Gods woord te doen, spotters te weerstaan. Ook dan zijn we in Gods ogen gelukt.

 

En in dat alles zoeken we nabijheid van Jezus Christus. Hij is met ons, voor ons en achter ons. Hij is in ons, onder ons, boven ons. Hij is ons geluk.  Amen

 

 

Preek gehouden tijdens de avonddienst van 30 mei 2021

Tekst: Openbaring 22:6-21

 

Voorganger: ds. A.B. Broekman

 

 

Gemeente van Christus,

 

Er zijn weer mensen in de kerk. Wat is het een raar jaar geweest. Het zou mooi zijn, als dit een opstapje zou zijn naar een samenleving, waarin we weer vertrouwen hebben. Alles wankelde, en de toekomst is nog steeds een beetje onzeker. Daardoor was er ook niets te plannen. Daarnaast was er de angst. Die angst is gedeeltelijk uitgekomen, maar het was toch niet zo erg als we helemaal in het begin hadden ingeschat.

 

Wat is angst? Angst is dat je als kind vroeger in het donker in je bed lag. Je keek naar de muur, en je zag daar allerlei schaduwen op. Je luisterde aandachtig of je wat hoorde, en ja, je hoorde wat. Je keek weer naar de schaduwen op de muur die nu echt anders waren. Je wist nu zeker dat er wat onder je bed zat. Ondertussen kroop je nog verder onder de dekens.

 

Toch bleef je naar de muur kijken, en op een bepaald moment sprong je je bed uit, om naar je ouders te gaan. Die moesten dan controleren of er werkelijk geen monster on der je bed zat. Vaak werd er dan een nachtlampje aangedaan waardoor je ook zelf vanuit je bed je kamer beter kon controleren. Door de duisternis kun je de wereld niet zien. Daardoor is je omgeving onvoorspelbaar geworden. Je weet niet waar je aan toe bent. Dan kan de angst met je op de loop gaan. En zit het ook niet zo met corona?

 

Het coronavirus is een broertje van het beruchte Sarsvirus. Het Sarsvirus sloeg eerder toe in China. Mensen stierven er bij bosjes. Het leek net of de pest was teruggekeerd. Je leek je leven niet zeker. Sars kon worden ingedamd, maar hoe zat het met corona? Ook daar zagen we de beelden van volle ziekenhuizen. Uit Italië kwamen berichten dat de lijken in de gangen van de ziekenhuizen lagen opgestapeld.

 

Het einde der tijden leek er aan te komen. In dat kader zijn de draconische maatregelen die zijn genomen ook te verklaren. Niettemin denk ik dat angst wel het woord is, dat centraal heeft gestaan het laatste afgelopen jaar. Ik weet nog dat ik bij iemand achter het huis zat. Je merkte dat die persoon niet lekker in zijn vel zat. Hij was kortaf en zelfs agressief. Een paar tellen daarna zat hij echter te huilen als een klein kind.

 

Je zag dat mensen psychisch te lijden hadden. Ouderen zat vrijwel opgesloten in de zorginstellingen, en veel ondernemers stond en staat het water aan de lippen. Ik hoorde laatst van een belastingadviseur dat hij merkte dat er bedrijven waren die enorme winsten hebben gemaakt dankzij de corona, maar dat er ook veel op omvallen staat. De rekening is ongelijk verdeeld, wat voor veel onrust zorgt. Daarnaast weten we nog niet wat er gaat komen.

 

Er zijn steunpakketten, maar die moeten door ons allemaal worden opgebracht via de belasting. Daar zijn we nog lang niet vanaf. Wat dit allemaal voor gevolgen heeft voor de economie is niet duidelijk. De toekomst is onzeker. We weten niet, waar we aan toe zijn. Angstgevoelens bekruipen ons. Wordt het ooit weer normaal? We kunnen het niet overzien, en misschien zouden we ons als een klein kind ons willen verstoppen onder een dikke deken tot het weer licht wordt, en normaal.

 

Eigenlijk is dat ook het verhaal van het boek Openbaring van Johannes. Alles wankelt, en het is niet te overzien. Johannes leeft in een tijd van crisis. Als wij in onze Bijbel lezen dan is het verhaal na de dood en de opstanding van Jezus afgelopen. Er is de komst van de Heilige Geest, en dan beginnen de zendingsreizen van Paulus. Die zendingsreizen zijn een beetje het toetje, na het hele verhaal van Jezus. Er wordt ook niet veel over gepreekt. Misschien zouden we dat wat meer moeten doen. Iets om nog eens een keer over na te denken.

 

Alleen dit boek is veel later geschreven. Waarschijnlijk in 90 na Christus, toen de wereld er heel anders uitzag. Jeruzalem is na de opstand van Bar Kochba, die zich uitgaf voor de Messias, met de grond gelijk gemaakt. De Heilige stad was een ruïne. Ongeveer 1,5 miljoen mensen waren gedood. De jonge kerk vluchtte naar Damascus en verspreidde zich over het Romeinse Rijk. Rond het jaar 100 na Christus vestigden de eerste christen zich in Maastricht.

 

Maar leuk was het niet. Keizer Nero had Rome in brand gestoken, omdat hij het hele centrum van de stad wilde vernieuwen. Velen kwamen om in het vuur, terwijl de keizer op zijn harp speelde. Hij gaf de christenen de schuld van de brand, en er volgde een hevige vervolging. Velen zijn in het Colosseum voor de wilde dieren gegooid, om het volk te vermaken. Dat was entertainment in deze beschaafde antieke wereld.

 

Dan begint het allemaal te wankelen. Klopt het allemaal wel? Jezus stond op uit de dood, en daarmee had het kwaad niet meer het laatste woord. Ja, maar er zijn er al zoveel omgekomen. Jezus zou terugkomen op de wolken, en zorgen voor recht en gerechtigheid? Nou onrecht genoeg, en dat is nog steeds zo. Het lijkt of het kwaad wel het laatste woord heeft. Al het geweld lijkt de kleine kerk te hebben murw gebeukt. De mentale ruimte is op. Zullen we de harde realiteit niet moeten aanvaarden?

 

Toch is geloven vasthouden, aan dat wat niet voorhanden is. In het geloof gaat het niet om het hier en nu, maar om wat er zich bevindt achter de horizon. Die nieuwe hemel en nieuwe aarde wordt ooit een realiteit. Achter deze werkelijkheid gaat een andere werkelijkheid schuil die ooit zal doorbreken, hoe donker, koud en kil deze wereld ook aanvoelt.

 

In dat kader staat er geschreven, dat de woorden die hier staan betrouwbaar en waarachtig zijn. De Heere, de God van de Heilige profeten, heeft zijn engelen gestuurd om te laten zien wat er met spoed moet gebeuren. Met andere woorden: kijk naar wat er is geschreven in het Oude Testament. De boodschap is niet anders. Het is dezelfde boodschap die steeds wordt doorgegeven, en die lijn zal worden doorgetrokken door de geschiedenis heen. Hij valt misschien niet altijd op, maar hij is er wel. Zalig is hij die de profetie van dit boek in acht neemt.

 

Ik weet ook nu dat er mensen zich afvragen waar gaat het heen met deze wereld. Hoe raar deze wereld ook is en misschien gaat worden, maar daar gaat het uiteindelijk heen. Uiteindelijk zal het goede overwinnen, en draait de geschiedenis zich naar Gods grote toekomst. Johannes mag daar een glimp van opvangen, als een engel hem de toekomst laat zien.

 

Hij is onder de indruk van wat komen gaat, en hij gooit zich op de grond om de engel te aanbidden. Daar wil de engel niets van weten. Zowel wij als gelovigen als de engelen in de hemel staan voor dezelfde taak. Het gaat erom dat we de boodschap verkondigen, dat ooit die grote toekomst er aan komt. Daarin zijn we allemaal gelijk, en doet de ene niet onder voor de ander. God komt alleen de aanbidding toe. ‘Ik ben uw mededienstknecht’, zegt de engel.

 

Er is een gezamenlijk doel. Een doel dat er nog niet is, maar wel op doorbreken staat. Daarom mag Johannes de woorden van dit boek niet verzegelen, want de tijd is immers nabij. Dat is een rare zin. De tijd is nabij. De profeet Daniël die een soortgelijke profetie krijgt, moet zijn woorden wel verzegelen. Nu is het anders. Johannes leeft in een ander tijdperk. Jezus is opgestaan, en daarmee is het kwaad definitief verslagen. Met Zijn opstanding brak het laatste tijdperk aan. Op de vraag wanneer breekt het einde der tijden aan, kunnen we zeggen dat we er middenin leven.

O ja, maar zo voelt het niet. Klopt, het lijkt juist of het de andere kant opgaat als we kijken naar de wereld om ons heen. Het Midden-Oosten brandt weer als nooit te voren. Tegenstellingen tussen arm en rijk nemen toe. God lijkt verder weg dan ooit. Heeft het wel zin, om er nog aan te doen? Zo ligt de zaak. Wie vuil is wordt nog vuiler, en wie rechtvaardig is, laat hij nog rechtvaardiger worden.

 

Met andere woorden: daar moet je je niet als gelovige door laten leiden. Het gaat niet om de rest van de wereld, maar dat je in je leven laat zien, wat geloof voor jou betekent. We worden aangespoord tot een heilig leven. Durf anders in het leven te staan. Volhard, ook al gaat het rechtstreeks tegen de tijdgeest in.

 

Jezus wordt hier voor voorgesteld als de blinkende morgenster. Het is een beeld dat we kennen uit het boek Numeri. Het is ook het beeld dat zit achter de ster van Bethlehem. Achter Jezus gaat een hemelse koning schuil, die alle machten en tegenkrachten te boven gaat. Daar mag ook Johannes, en ook wij, nog steeds op vertrouwen.

 

De Geest en de bruid zeggen: kom. Het is een uitnodiging aan een ieder die wil komen, en wil delen in die belofte. Onze wereld lijkt soms net op toen ik een klein kind was. Het was donker, ik zag schaduwen op de muur en dacht dat er allerlei monsters onder mijn bed zaten. Deze monsters waren overigens voor mij heel reëel. Ze werden ook steeds groter. Ik zeg ook niet dat de monsters die nu op ons afkomen, niet echt zijn. Dat zijn ze wel, en laten we niet vergeten dat er ook een boel slachtoffers zijn gevallen in de afgelopen periode.

 

Ik denk dat het onze taak als kerk is en ons als gelovigen om naar de horizon te blijven staren. Het is er. Het lijden wordt ook niet ontkend in de Bijbel. Het verhaal van het kruis is een bloederig verhaal, dat dwars door het lijden heen gaat. Het laat wel zien dat er, aan de andere kant van het lijden, nog een andere werkelijkheid schuilgaat. Een nieuwe wereld waar voor pijn en verdriet, geen plaats is.

 

Daarom mogen we het avondmaal vieren. Het is ten diepste een teken van hoop. Het is een licht dat schijnt in duisternis, van een wereld die wij niet overzien. Brood en wijn weer aan wie er werkelijk aan de touwtjes trekt van de geschiedenis. Hoe weet je dat? Nee, dat weet je niet ,daar vertrouw je op. Het is ten diepste een zaak van het hart. Daarom eten we en drinken we, als we avondmaal vieren. Zo wordt de hoop op een nieuwe wereld, letterlijk een onderdeel van wie we zijn, als we het avondmaal nuttigen.

 

Amen


 

Wind en adem

 

Preek gehouden op 23 mei 2021

Teksten: Genesis 1,1 en 2, Ezechiël 37, 7-10, Handelingen 2, 1-4

 

Voorganger: ds. H. Boersma

 

 

Gemeente van Jezus Christus, van jong tot oud,

Er zijn maar weinig gelovigen die Pinksteren het mooiste christelijke feest vinden. Want Pinksteren heeft met de Geest te maken en tja … wat moet je je daar nou bij voorstellen?

Het lastige van het woord 'geest' is dat het in onze taal en in ons denken zo weinig met het gewone leven te maken heeft. Mensen die zich met geestelijke dingen bezighouden zitten vaak in hun studeerkamer ingewikkelde boeken te lezen. Of het zijn priesters of dominees. Dat zijn toch een beetje aparte types. Geest. Dat heeft met ideeën en gedachten te maken of anders met ‘iets’ tussen hemel en aarde. Iets ongrijpbaars, hogers, vaags.

We brengen het woord 'geest' meestal niet in verband met ons werk op de fabriek of met de koeien en geiten op de boerderij en al helemaal niet met vrijen, eten of sporten, met ons lijf. Zo zit ons moderne denken nu eenmaal in elkaar, dat we onderscheid maken tussen het geestelijke en het lichamelijke. En áls geest dan toch iets met ons lijf te maken heeft, dan alleen met het hoofd, de hersens.

In de Bijbel is er evenwel van een dergelijke opdeling geen sprake. In de Bijbel houdt de geest juist nauw verband met ons lichaam, en dan niet alleen met ons hoofd, maar ook met onze handen en voeten, met onze longen en onze mond en oren.

Want zonder Gods adem, zonder Gods wind, dat wil zeggen zonder Gods Geest, kunnen we niet werken of sporten. Zonder Gods Geest zijn wij mensen enkel botten en vlees, pees en spieren. Zonder Gods Geest zijn we dood.

Bedoel ik écht dood, biologisch dus, dat je begraven wordt en zo of gecremeerd. Of bedoel ik dood op een symbolische manier. Dat je wel rondloopt, spreekt en eet, maar toch niet écht leeft, dat je je levend dood voelt?

Ach, wat een typische manier van denken hebben we toch. Alsof het altijd óf het een óf het ander moet zijn. En dat terwijl er zo veel meer is, zeker in de Bijbel …

We hebben net gelezen uit het Bijbelboek Ezechiël. De profeet heeft het over een dal vol dorre doodsbeenderen. Hij bedoelt hier het volk van God mee. Dat zit gevangen in een ander land. De mensen zijn gedeporteerd en inmiddels weg van de tempel, weg van hun thuis. Hierdoor kunnen ze de zin en samenhang in hun leven niet meer vinden. Ze hopen niet meer. Ze hebben niet meer lief. Ze geloven niet. Ze zijn als dorre beenderen, ze zijn levend dood.

Zoals sommige mensen zich door corona zich in meer of mindere mate levend dood hebben gevoeld of nog steeds voelen. Verstoken van menselijk contact, bang om ziek te worden, bang om anderen te besmetten. Boos op de overheid met zijn verstikkende regels of vol zorgen over schoolresultaten of oplopende schulden.

Op de IC snakt iemand naar adem. Een zuurstofapparaat pompt lucht in zijn longen. De man is bijna dood … of toch niet?

Ja, het kan je zomaar gebeuren dat je leven zo woest en doods is, dat de duisternis zichtbaar en voelbaar over de oervloed ligt. Zoals toen in het aller-, allervroegste begin. En toch … en toch weet je vanuit de Bijbel én weet je vanuit het diepst van je ziel dat deze chaos niet de héle werkelijkheid is. Ja, er ís woestheid en doodsheid, ook in jouw eigen bestaan, maar er is ook iets anders is. Er is Gods Geest. Ze zweeft als wind over het water. Als levenscheppende adem is ze net zo lang onderweg tot ze ook mijn, jouw en uw longen vult met lucht, onze lichamen voorziet van zuurstof, ons hart met bloed.

Want zonder Gods Geest is het geen leven.

Beseffen wij dat het God is die ons het leven geeft? Elke dag, elke minuut? Voelen we dat? Ervaren we dat?

Een groepje mensen zit bij elkaar. Ze zitten als het ware in quarantaine. Want sinds Jezus’ vertrek, tien dagen geleden, wachten ze op de Geest. Tot die tijd willen ze nog niet naar buiten, kunnen ze nog niet de wereld in. Ze hunkeren namelijk naar een voelbaar teken dat het vernieuwde volle leven dat met Jezus’ opstanding is begonnen, ook voor hen geldt. Ze hunkeren naar de heilige Geest.

In afwachting daarvan zitten ze bij elkaar: alert, attent, de oren gespitst, De zenuwen en zintuigen als antennes afgesteld. Ze voelen, ze kijken, luisteren…Ja, ze luisteren. Naar elkaar. Maar ook naar de geluiden in het huis en de geluiden buiten het huis. Ze luisteren ook naar zichzelf: hoe ze onrustig met hun voeten schuifelen, hoe hun maag een beetje rommelt, en hoe de lucht via hun neusgaten soms bijna onhoorbaar, en soms juist wat luidruchtig naar binnen stroomt.

En dan plotseling … een geluid als van een hevige windvlaag. Of is toch hun eigen ademhaling? Voor Jezus’ vrienden is het duidelijk. Dat wat ze horen is Gods Geest. Die vult hun huis, hun lijf, hun samenzijn.

Zo’n ervaring is niet alleen iets van toen en daar. Ook wij kunnen hier en nu zoiets meemaken. We hoeven alleen maar aandachtig te zijn. Te luisteren naar de wind, naar de lucht die als vanzelf in onze mond stroomt. We hoeven er niets voor te doen. Zomaar, gratis en voor niets, als ware genade schenkt God ons het volle leven. We ademen het in, we ademen het uit.

Elk moment van de dag. Als we bidden, maar ook als we in de tuin wandelen. Als we slapen en als we werken. Als we leren voor ons examen en als we met vrienden op stap gaan, de koeien melken of achter de computer zitten.

We zijn geen ding, we zijn geen verzameling botten met wat huid erom heen, geen machine. We zijn zelfs niet ons brein. We zijn een ziel en ons lichaam is daarvan het zichtbare gedeelte. En we worden pas echt levend, omdat God ons aanblaast met zijn adem, zijn wind, zijn Geest.

Natuurlijk, het gaat niet alleen om lichamelijke gewaarwording, om gevoel op je huid of in je longen. We moeten ook een beetje nadenken en onderscheid maken. Met nadenken voorkomen we dat we willoos met elke wind meewaaien. Er zijn ook minder goede geesten. Ook daar moeten we alert op zijn.

Maar aan de andere kant … wie aandachtig en geduldig luistert, met oren én hart, wie zichzelf toetst aan de Bijbel, aan Jezus, die weet uiteindelijk uit welke richting de ware wind waait.

Het is de wind van de God van Abraham, Izaak en Jacob, de vader van Jezus. De God van Liefde.

Soms sta je er midden in. Je ervaart Gods liefde als wind in de rug. Je wordt aangeblazen, vooruit gestuwd. Vol vreugde doe je wat je te doen staat. Andere keren moet je je best doen om de wind te vangen of voel je je door God tegengewerkt. Soms lijkt het windstil en zit je leven potdicht, zoals het huis van Jezus' leerlingen dicht zit. Maar ook dan, zelfs dan, komt Gods wind door de spaarzame kieren en geeft hij ons adem.

Voel je je haar op je huid? Hoor je het zachte suizen in je oren? Kriebelt Gods Geest als adem in je neusharen? Misschien dringt het dan tot je door dat Gods Geest ook aan jou gegeven is. Liefde en geduld, vergeving, hoop, vertrouwen, God zelf. Dat zijn geen zaken van een ver verleden of een oud verhaal. Ze zijn zo dichtbij als je eigen ademhaling …

Ja, geloven is als ademhalen. Daar raak ik steeds meer van overtuigd. En toch is het meer. Want zelfs als onze eigen adem stokt, zelf dan blijft God doorademen. Zijn wind blijft waaien. Altijd en onstuitbaar.

amen